Werkwoordspelling VD + OD

Werkwoordspelling les 26
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling les 26

Slide 1 - Tekstslide

Kijk naar de onderstaande zinnen
Ik heb brood gegeten.
Piet heeft de pop gemaakt.
Saskia heeft de fiets gemaakt.
Jan is naar Enschede gegaan.

Slide 2 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Als je wil vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is of al gebeurd is. 

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-
gelopen - gefietst - gemaakt
Een voltooid deelwoord kan ook met be- beginnen
betaald -  begroet - begraven
Een voltooid deelwoord kan ook met ver- beginnen
verrast - verteld - verhuisd

Slide 4 - Tekstslide

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord kan ook met ont- beginnen
ontdekt - ontwaakt - ontvoerd

Een voltooid deelwoord kan ook met her- beginnen
herdenkt - herplaatst - hersteld


Slide 5 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zwakke werkwoorden eindigen op -t of -d

Eindigt de stam op een van de letters van 't x kfschp?
Ja? Dan gebruik je een t
Nee? Dan gebruik je een d

Slide 6 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Sterke werkwoorden eindigen op -t of -en (dit moet je gewoon leren/weten)

Een onregelmatig voltooid deelwoord is makkelijker om te schrijven, maar misschien moeilijker om te onthouden. 
Dus:   gelopen            -              geslapen              -                 bedrogen

Slide 7 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het volooid deelwoord van:

antwoorden
A
geantwoord
B
geantwoort

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

beleven
A
gebeleefd
B
gebeleeft
C
beleeft
D
beleefd

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

begraven
A
begraaft
B
begraafd
C
begraven
D
gebegraafd

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

verven
A
geverft
B
geverfd
C
gevervt
D
gevervd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd

Slide 14 - Quizvraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Er is deze week veel ...........(gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 16 - Quizvraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Het vliegtuig is veilig .......(landen)
A
gelandt
B
gelant
C
geland

Slide 17 - Quizvraag

Onvoltooid deelwoord

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Spelling onvoltooid deelwoord
Hele werkwoord + D
Bijvoorbeeld: lopend, fietsend, zingend, dansend

Slide 20 - Tekstslide

Vul het juiste onvoltooid deelwoord in.
(hijgen) kwam zij de klas binnen.
A
Hijgend
B
Hijgent
C
Hijgen
D
Hijgten

Slide 21 - Quizvraag

Vul het juiste onvoltooid deelwoord in.
Hardop ... (zingen) fietste de docent naar huis.
A
zingen
B
zingent
C
zingend
D
zongen

Slide 22 - Quizvraag

Maken: 
Les 26 opdracht 1, 2

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
-Hetzelfde als Nederlandse (zwakke) werkwoorden
-Bij werkwoorden die eindigen op -e in de stam de 'e' laten staan -> deze is nodig voor de uitspraak.
faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           --> hij fake+te (vt)

Slide 25 - Tekstslide

Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Hele ww
Tegenwoordige tijd 
Ik vorm
Hij vorm
Verledentijd
Voltooid deelwoord
Scannen
Scan 
Scant
Scande(n)
gescand
Chatten
chat
chatte(n)
gechat
Hockeyen
hockey
Hockeyt
hockeyde(n)
gehockeyd

Slide 26 - Tekstslide

Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden. MAAR let op de uitspraak 
Hele ww
Tegenwoordige tijd 
Ik vorm
Hij vorm
Verledentijd
Voltooid deelwoord
racen
race
racet
racete(n)
geracet
gamen
game
gamet
gamede(n)
gegamed
deleten 
delete
deletet
deletete(n)
gedeletet

Slide 27 - Tekstslide

Maken 
Les 26 opdracht 1,2,3 en 5

Slide 28 - Tekstslide