HA2 grammatica zww hww kww

Grammatica
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Heb je een zin met maar één werkwoord?
Dan is het sowieso een zelfstandig werkwoord.

Peter fietst naar huis.
Rohan slaapt nog steeds niet.

Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt.

Slide 2 - Tekstslide

Meerdere werkwoorden in een zin?
Peter is naar huis gefietst.
Ron heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord; je kunt het niet weglaten. 
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee ww? De pv is altijd hww!

Slide 3 - Tekstslide

Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zelfstandig werkwoord.
De rest is dan hulpwerkwoord.

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?
(type in op volgende dia)

Slide 4 - Tekstslide

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?
A
heeft
B
weten
C
vinden

Slide 5 - Quizvraag

In de zin: Frank heeft zijn broer niet weten te vinden
Is het belangrijkste werkwoord: vinden.

Je zou namelijk kunnen zeggen: Frank vond zijn broer niet.

'Heeft' en 'weten' zijn dus hulpwerkwoorden. Deze kun je weglaten.

Slide 6 - Tekstslide

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 7 - Quizvraag

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 8 - Quizvraag

Frank vindt zijn broer niet.
Vindt is een....
A
zww
B
hww

Slide 9 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden (kww)
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.


Die kinderen zijn rijk.
Veel profvoetballers worden beroemd.
Je vindt een koppelwerkwoord in het naamwoordelijk gezegde.

Slide 10 - Tekstslide

NG & WG
Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde
In een zin staan werkwoorden.
Meestal gebeurt er iets. Alle werkwoorden in de zin vormen dan samen het werkwoordelijk gezegde.

Hij heeft 5 km gezwommen.
wg= heeft gezwommen.

Slide 11 - Tekstslide

Maar:
In een zin met een naamwoordelijk gezegde gebeurt niet iets, maar IS iemand (of iets) iets.

De tandarts is ziek.
De voetballer is beroemd.

Ze doen niet iets, maar ze ZIJN iets.

Slide 12 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde
- gaat het om een eigenschap.

- Is er sprake van één van de volgende koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Per zin is er altijd maar één koppelwerkwoord. De rest is hulpwerkwoord. Tenzij het een samengestelde zin is.

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord
(De buurman) {(lijkt)} [heel aardig].
De buurman = ow; lijkt = pv; heel aardig = naamwoordelijk deel van het ng. Als er nog meer ww in de zin staan: allemaal met { }

De planeet Mars lijkt onbewoond.        ng = {(lijkt)} [onbewoond]
Mijn zusje is ziek.                                                               ng = {(is)} [ziek]
Dat bleek een vergissing.                 ng = {(bleek)} [een vergissing]

Slide 14 - Tekstslide

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.

Slide 15 - Quizvraag

Uitleg:
Hij blijft dit jaar profvoetballer
want:

hij is namelijk iets, hij doet niet iets.

Slide 16 - Tekstslide

Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.

In de bassist is ziek, is IS dus een koppelwerkwoord.

Slide 17 - Tekstslide

De drummer blijft in het ziekenhuis.
Is 'blijft' een zww of kww?
A
zww
B
kww

Slide 18 - Quizvraag

 checkje:
De zin was: De drummer blijft in het ziekenhuis.

Kun je zeggen: De drummer wordt in het ziekenhuis?
Nee!

Blijft is dus geen kww maar een zww

Slide 19 - Tekstslide

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 20 - Quizvraag

De rechercheur was ongewapend.

Was=
A
zww
B
kww

Slide 21 - Quizvraag

Als je meerdere werkwoorden in een zin hebt, dan is de persoonsvorm altijd een...... (vul afkorting in)

Slide 22 - Open vraag

Noem 5 koppelwerkwoorden

Slide 23 - Open vraag

Leg het verschil uit tussen een koppelwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.

Slide 24 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?
Waar heb je nog een vraag over?

Slide 25 - Woordweb

The end

van de uitleg. 

Let op: donderdag eindtoets P3.

Slide 26 - Tekstslide

Nakijken!
blz. 60-61

Slide 27 - Tekstslide

Startopdracht
a was – een fantastisch avontuur
b wil, blijven – goedgehumeurd
c wordt – een uitstekende schermer
d lijkt, zijn – de kans van je leven

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1
1 zal = hww; worden = kww
2 zijn = hww; geweest = kww
3 is = hww; gedaan = zww
4 worden = hww; verkocht = zww

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2
1 schijnt = hww; bevatten = zww
2 werd = hww; opgemerkt = zww
3 bleek = hww; zijn = kww
4 zijn = hww; staken = zww
5 zou = hww; blijven = kww
6 is = kww

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 3
a lw – bn – zn – hww – lw – bw – bn – zn – zww
De nieuwe bewoners hebben de erg oude woning opgeknapt.
b vz – lw – zn – hww – lw – zn – bn – kww
In het overleg zal de voorzitter dominant zijn.
c pers.vnw – kww – bw – lw – bn – zn
Jullie zijn ongetwijfeld de sportiefste verliezers.
d vr.vnw – hww – bez.vnw – bn – zn – hww – zww?
Wie zou mijn grappige foto’s willen zien?

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 4
1 juist; een hulpwerkwoord is nooit in z'n eentje wg.
2 onjuist; alleen als er meerder ww in de zin staan.
3 onjuist; het kan ook op andere plekken staan.
4 onjuist; kunnen ook hww zijn.

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 5
1. om = vz                        8. dode = bn                   15. ben = zww
2. eindelijk = bw           9. touchscreen = zn    16. niet = bw
3. van = vz                      10. me = pers.vnw         17. door = vz
4. Mijn = bez vnw        11. mens = zn                  18. grijze = bn
5. zijn = kww                  12. Ik = pers vnw           19. mechanisch = bw
6. veranderd = zww    13. echt = bw                  20. popcorn = zn
7. een = ow                      14. de = blw            21 = vz; 22 = zn; 23 = bw

Slide 33 - Tekstslide

Nakijken 
blz. 58-59

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide