In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Elke zin heeft een persoonsvorm (pv)
Een persoonsvorm is altijd een werkwoord
Er zijn 2 manieren om de pv te vinden
Maak de zin vragend . Het woord dat vooraan komt te staan is de pv.
Voorbeeld:Mijn hond rent hard weg
Vraagproef: Rent mijn hond hard weg? Rent = pv
Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat meeverandert, is dan de pv
vb: Mijn zusje huilt erg hard.
tijdproef: Mijn zusje huilde erg hard. huilt = pv
Iedere zin heeft een onderwerp.
De pv en het onderwerp horen bij elkaar.
Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden
1. Zoek eerst de pv uit de zin.
2. Stel dan de vraag: wie/wat + de pv = onderwerp
De oude man heeft lang geleefd.
1. zoek wg heeft de oude man lang geleefd?
heeft geleefd = wg
2. Vul wg in, in de regel: wie/wat + wg
Wie/wat heeft geleefd?
antwoord: de oude man