1d (12-05-2020)

Guten Tag 1d
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Guten Tag 1d

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgaben für heute

Stencil afmaken bezittelijke voornaamwoorden

Schritt 22: Aufgabe 3, 4 

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Für heute:

- herhaling bezittelijke voornaamwoorden
- Vocabulaire Schritt 22: Aufgabe 3 und 4
- Grammatik Schritt 23 Aufgabe 2 und 3

Slide 3 - Tekstslide

De bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden: geven een relatie aan met een persoon of bezit

voorbeelden: mijn, jouw, uw, zijn, haar etc.


Slide 4 - Tekstslide

vertaling van de bezittelijke voornaamwoorden
mijn                mein-
jouw               dein-
zijn                  sein-
haar                ihr-
ons, onze     unser-
jullie               euer-
hun                 ihr-
uw                   Ihr-
geen               kein-

Slide 5 - Tekstslide

vervoegen van de bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden hebben dezelfde vervoeging als lidwoorden van de ein-Gruppe

 
m
v
o
mv
+1
ein
eine
ein
keine

Slide 6 - Tekstslide

vervoegen
het geslacht van de zelfstandige naamwoorden is heel belangrijk voor de vervoeging van de bez. vnw. , zie hieronder

ein Freund, mannelijk  dus mein Freund
eine Freundin, vrouwelijk, dus meine Feundin
ein Haus, onzijdig, dus mein Haus
keine Freunde, meervoud, dus meine Freunde

Slide 7 - Tekstslide

Uitzonderingen
1. als bezittelijk vnw. ihr kan zowel "haar" als "hun" betekenen 

ihr Vater = haar vader of hun vader

Met een hoofdletter betekent het uw. 

Ihr Vater = uw vader




Slide 8 - Tekstslide

uitzonderingen
2. ihr betekent als persoonlijk voornaamwoord "jullie"

jullie zijn  = ihr seid

Slide 9 - Tekstslide

uitzonderingen
3. Als er na euer en -e in de uitgang komt, vervalt de laatste -e

euer Haus   =     jullie huis

eure Freunde    =    jullie vrienden

Slide 10 - Tekstslide

oefening
vul in
1. Wie viele Einwohner hat ............ (jullie) Dorf(o)?
2. In welche Straße liegt ................ (uw) Hotel(o)?
3. ...................... (jullie) Autos(mv) sind sehr schön.
4. Seit wann sind .........(zijn) Eltern(mv) geschieden?
5. .........................(onze) Möbel(mv) sind geliefert worden.

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden

1. Wie viele Einwohner hat euer Dorf?
2. In welche Straße liegt Ihr Hotel?
3. Eure Autos sind sehr schön.
4. Seit wann sind seine Eltern geschieden?
5. Unsere Möbel sind geliefert worden.

Slide 12 - Tekstslide

Aufgabe


Maak nu opdracht 3 Schritt 23 (blz. 106)
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Vocabular Schritt 22
Vertaal de onderstaande woorden

- het bed                                                       - de kast 
- de foto                                                        - wonen
- vertellen                                                     - de meubels
- het midden                                               - de bank
- de kamer                                                    - tevreden

Slide 15 - Tekstslide

Vokabular Sätze
Vertaal nu de onderstaande zinnen

1. Het bed is groot.
2. Hij kan het niet vinden. 
3. In de keuken staat een fornuis. 
4. Hij maakt een foto van het bed.
5. Hij is tevreden met de meubels.

Slide 16 - Tekstslide

Vokabular Sätze
Vertaal nu de onderstaande zinnen

1. Das Bett ist groß.
2. Er kann es nicht finden.
3. In der Küche steht einen Herd.
4. Er macht ein Bild von dem Herd.
5. Er ist zufrieden mit den Möbel.

Slide 17 - Tekstslide

Wiederholung Lernziele
Für heute:

- herhaling bezittelijke voornaamwoorden
- Vocabulaire Schritt 22: Aufgabe 3 und 4
- Grammatik Schritt 23 Aufgabe 2 und 3

Slide 18 - Tekstslide

Hausaufgaben
Für Dienstag:

Schritt 23 Aufgabe 2, 3, 5

Slide 19 - Tekstslide

Bis zum nächsten Mal!

Slide 20 - Tekstslide