Les 4 Schrijven

Les 4 Schrijven
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 4 Schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de Nederlandse werkwoordspelling toepassen volgens de regels van niveau mbo-4.

Slide 3 - Tekstslide

Vertel de studenten wat ze aan het einde van de les zullen kunnen.
Tegenwoordige tijd
Ik loop
jij loopt
loop jij
hij/zij/het loopt
wij/jullie/zij lopen

Slide 4 - Tekstslide

Laat de studenten de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd zien.
Maak eens zo'n rijtje met worden of bieden of baden

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onregelmatige werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben een onregelmatige vervoeging in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: zijn, hebben, kunnen.

Slide 6 - Tekstslide

Laat de studenten zien welke werkwoorden onregelmatig zijn.
Verleden tijd
De verleden tijd van werkwoorden krijgt vaak de uitgang -te(n) of -de(n). Bijvoorbeeld: ik werkte, jij werkte, wij werkten.

Als je twijfelt tussen -te(n) of -de(n), kun je het 
't ex-kofschip
gebruiken.

Slide 7 - Tekstslide

Laat de studenten zien hoe de verleden tijd van werkwoorden wordt gevormd.
Hoe spel je de verleden tijd (gebruik 't ex-kofschip)?
Jij maakt, jij ………….
A
maakte
B
maakde
C
maaktte
D
maakdde

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd, denk aan t ex-kofschip:
Vroeger (heten) hij Pluisje, maar nu heet hij Pietje.
A
hete
B
heette
C
heten
D
heetten

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd, denk aan t ex-kofschip:
Jack (sprinten) vanochtend naar de bushalte.
A
sprinte
B
sprinten
C
sprintten
D
sprintte

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd, denk aan t ex-kofschip:
Wij (praten) vroeger niet aan tafel.
A
praten
B
praatten
C
praatte
D
prate

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd, denk aan t ex-kofschip:
Het was koud, wij (beven) als rietjes.
A
beefden
B
beevden
C
beeften
D
beevten

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd, denk aan t ex-kofschip:
Vroeger (slachten) wij alleen koeien, maar nu ook varkens.
A
slachten
B
slachtten
C
slachte
D
slachtte

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Sommige werkwoorden hebben in de verleden tijd een klinkerwisseling. Bijvoorbeeld: vinden - vond, lopen - liep.
Deze werkwoorden schrijf je eigenlijk automatisch wel goed.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de studenten zien hoe de vervoeging van sterke werkwoorden in de verleden tijd werkt.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord wordt gevormd met ge- + ik-vorm + -d of -t. Bijvoorbeeld: geboeid, gewerkt.
Als je twijfelt, gebruik weer
't ex-kofschip.

Slide 15 - Tekstslide

Laat de studenten zien hoe het voltooid deelwoord wordt gevormd.
Het voltooid deelwoord van worden
A
geworden
B
wilde
C
gewordt
D
wordt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
A
Zij heeft beloofd
B
Zij heeft belooft
C
Zij heeft beloofdt
D
Zij heeft beloovt

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het voltooid deelwoord van blijven
A
geblijft
B
geblijfd
C
gebleven
D
bleefde

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van chillen
A
gechild
B
gechilt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord van halen
A
gehaalt
B
gehalen
C
gehaald
D
gehaalden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
We hebben de belangrijkste regels van de Nederlandse werkwoordspelling herhaald.

Slide 22 - Tekstslide

Herhaal de belangrijkste regels van de Nederlandse werkwoordspelling.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen
Zijn er nog vragen?

Slide 32 - Tekstslide

Geef de studenten de kans om vragen te stellen.
Einde
Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 33 - Tekstslide

Sluit de les af.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 35 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 36 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.