thema 5 - Hoofdstuk 1 moeilijke woorden

Nederlands:
Thema 5 hoofdstuk 1


Op je tafel :
- chromebook
- boek VIA Vooraf
- pen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Nederlands:
Thema 5 hoofdstuk 1


Op je tafel :
- chromebook
- boek VIA Vooraf
- pen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe voel je je op dit moment?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

thema 5
Vervoer

Slide 3 - Tekstslide

Doel van vandaag
Ik luister goed naar de uitleg en doe actief mee

Ik ken de moeilijke woorden en de betekenis van de moeilijke woorden van thema 5

Slide 4 - Tekstslide

Het vervoer

Het vervoer

Slide 5 - Woordweb

Hoofdstuk 1 - moeilijke woorden
We gaan alle moeilijke woorden van bladzijde 11 en 12 bespreken en er mee oefenen.

Ga er goed voor zitten, want hier komen ze ......

Slide 6 - Tekstslide

Het abonnement



  • Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.

Slide 7 - Tekstslide

De boete
  • Het geld dat je als straf moet betalen.

Slide 8 - Tekstslide

De chauffeur
  • Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of een bus

Slide 9 - Tekstslide

De conducteur
  • Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert

Slide 10 - Tekstslide

De dienstregeling
  • De vaste tijden waarop treinen, trams of bussen rijden

Slide 11 - Tekstslide

De file
  • Een lange rij met auto's die stilstaan of langzaam vooruitgaan.

Slide 12 - Tekstslide

De machinist
  • Iemand die een trein bestuurt

Slide 13 - Tekstslide

Het ongeluk        
  • Een onverwachte gebeurtenis die vaak schrik en soms pijn veroorzaakt.

Slide 14 - Tekstslide

Het openbaar vervoer
  • Alle treinen, bussen en trams en de metro  (waar iedereen gebruik van kan maken).

Slide 15 - Tekstslide

Het rijbewijs
  • Het bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.

Slide 16 - Tekstslide

De spits
  • De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.

Slide 17 - Tekstslide

Het verkeer
  • Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden.

Slide 18 - Tekstslide

Het vervoersbewijs
  • Een bewijs dat je betaald hebt voor een reis, zoals een treinkaartje.

Slide 19 - Tekstslide

Het vervoermiddel
  • Een middel waarmee jij je verplaatst.

Slide 20 - Tekstslide

De vertraging
  • Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.

Slide 21 - Tekstslide

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"de momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer"
A
vervoersmiddel
B
rijbewijs
C
verkeer
D
spits

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus."
A
passagier
B
chauffeur
C
boete
D
conducteur

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het woord:
"dienstregeling"

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent het woord:
"abonnement"

Slide 25 - Open vraag

Ongeluk
Machinist
File
Openbaar vervoer
Verkeer

Slide 26 - Sleepvraag

Ik ken de betekenis van de woorden van thema 3
Ja, helemaal
De meeste woorden ken ik, maar een paar nog niet
Ik ken er een paar, de rest moet ik nog oefenen
Ik ken er nog geen 1 en mag nog veel gaan oefenen

Slide 27 - Poll

Zelf aan de slag
Maak opdracht 3 t/m 5 in je boek.

Ben je klaar?
Ga naar Numo de eerste opdracht van 2023

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link