CG A2 Unidad 6 parte I_week 6_les 1_aangepast

hola

¿Qué tal?
¿Habéis visto el e-mail de los videos?
schema recuperaciones!!!!!

empezamos con un repaso de la Unidad 2

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

hola

¿Qué tal?
¿Habéis visto el e-mail de los videos?
schema recuperaciones!!!!!

empezamos con un repaso de la Unidad 2

Slide 1 - Tekstslide

onbepaald vnw 

Slide 2 - Tekstslide

 ¿ Recuerdas? Los pronombres indefinidos
Algo, nada, todo:   zaken
alguien en nadie:  personen              worden zelfst. gebruikt
cada voor personen EN zaken

alguno (a/os/as)
ninguno( a)                    hebben altijd betrekking op zelfst. nw              todo/a el/la.....
todos/as los /las                                   
1.ninguno en alguno verliezen de -o- voor een mnl zelfst.nw: ningún/algún.
2. staan nada, nadie en ninguno: achter het ww dan komt no ervoor!!

Slide 3 - Tekstslide

iets
niets
alles
geen ( enkele)
allemaal
enkele
iemand
niemand
alguien
algo
todo
alguno
ninguno
nadie
nada
Todos

Slide 4 - Sleepvraag

vertaal:
ik vind het helemaal niet leuk
A
no me gusta nada
B
me gusta nada
C
Encuentro nada
D
no encuentro nada

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal:
Heeft u geen enkel boek van Isabel Allende?
A
¿tiene algúno libro de I?
B
¿ tiene algún libro de I?
C
¿tiene ningún libro de I?
D
¿no tiene ningún libro de I?

Slide 6 - Quizvraag

vertaal:
ik studeer de hele week
A
estudio todas las semana
B
estudio por las semanas
C
estudio toda la semana
D
estudio toda semana

Slide 7 - Quizvraag

¿ Recuerdas?

lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp:

Slide 8 - Tekstslide

¿ Recuerdas?
meew. voornw      = CI
Complemento Indirecto

lijdend voornw.     =CD
Complemento directo

Slide 9 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp ( Complemento Directo):
ik koop een roos:
Wat koop ik? : een roos. 
Een roos is lijdend voorwerp. Ik koop hem (= lijdend vnw)
Plaats : vóór pv óf achter de infinitivo/gerundio, eraan vast geschreven
me, te, lo, la, nos, os, los, las
1. yo la compro en ....
2.vosotros la estudiáis
3.Carmen lo compra
4.mi hermano los pinta...
5. Mario las cuenta
6.Mi padre lo limpia

Slide 10 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp ( Complemento Directo):
ik koop een roos:
Wat koop ik? : een roos. 
Een roos is lijdend voorwerp. Ik koop hem (= lijdend vnw)
Plaats : vóór pv óf achter de infinitivo/gerundio, eraan vast geschreven
me, te, lo, la, nos, os, los, las

Slide 11 - Tekstslide

deze ken je al van "gustar"

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (Complemento Indirecto):
Hij geeft de roos aan zijn vriendin
Aan wie geeft hij de roos? Aan zijn vriendin
'zijn vriendin' is meew. voorwerp. Hij geeft  haar de roos (= mw vnw
"Plaats : vóór de pv of achter de infinitivo/gerundio ( eraan vast geschreven)

Slide 13 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (Complemento Indirecto):
Hij geeft de roos aan zijn vriendin
Aan wie geeft hij de roos? Aan zijn vriendin
'zijn vriendin' is meew. voorwerp. Hij geeft  haar de roos (= mw vnw
"Plaats : vóór de pv of achter de infinitivo/gerundio ( eraan vast geschreven)
me, te, le, nos, os, les
1 J. nunca me dice la verdad
2. Yo os explico....
3.Mi amigo le hace una pregunta
4. I. siempre les regala.....
5. Mañana te damos una....
6. Le preparo una fiesta sorpresa

Slide 14 - Tekstslide

Unidad 6 ¡Qué amable!



Programa parte I (hoy)
Nr. 1 t/m 7
-Invitaciones
-aceptar/ rechazar invitaciones
-la diferencia ir/venir en llevar/traer






Slide 15 - Tekstslide

Con Gusto A2

Slide 16 - Tekstslide

Unidad 6: ¡Qué amable! 

Nr. 1 TB p. 53



25
26
27
¿Qué expresiones escuchas?

Slide 17 - Tekstslide

Te invito a mi fiesta.
Lee la invitación en la p. 54 del TB....

                                                            ¿ Cuándo?
                 
                                                            ¿ Dónde?

                                      
                                          
                                 ¿Por qué tiene lugar?

el próximo sábado
en la casa de Adriana
por su cumpleaños

Slide 18 - Tekstslide

Nr. 2c TB
algunas amigas llaman a Adriana
28
29
30

Slide 19 - Tekstslide

ir/venir traer/llevar
presente
Voy, vas, va, vamos, vais, van
Vengo, vienes, viene, venimos, venís, vienen

Traigo, traes, trae, traemos, traéis, traen
llevo, llevas lleva, llevamos, lleváis, llevan

Slide 20 - Tekstslide

Nr. 2 TB p.54  Te invito a mi fiesta
Lees de zinnen van oef. 2c en kijk hoe venir/ir/llevar en traer wordt gebruikt
De werkwoorden ir en venir kunnen allebei komen of gaan betekenen:
  • Luisa: Juan ¿Vienes a mi fiesta? (kom je op mijn feest?)
  • Juan: Si, si voy a tu fiesta (Ja, ik kom op je feest) -> letterlijk: ik ga naar..

De werkwoorden llevar en traer kunnen allebei meebrengen of meenemen betekenen:
  • Luisa: Juan ¿puedes traer algo de tomar?
  • Juan: Si, claro Luisa, yo llevo sangría
Het hangt van het perspectief van de spreker af welk werkwoord gebruikt wordt.
Ezelbruggetje:
Ir en llevar = van hier naar daar
traer y venir = van daar naar hier

Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden van beweging: Ir en venir (komen/gaan), llevar en traer (meebrengen/meenemen) pag. 124 7.2

Venir  = komen : van daar naar hier  
            Maria , ¿Vienes a mi fiesta?   = Kom je op mijn feestje?
ir=          komen : van hier naar daar
            Si, voy con mucho gusto.    = ja, ik kom graag
traer  = meebrengen/meenemen: van daar naar hier
        ¿Y puedes traer postre?    = En kun je een toetje meenemen?
llevar  =  meenbrengen/meenemen van hier naar daar       
            Sí, claro.. llevo un pastel. = Natuurlijk, ik neem gebak mee

Slide 22 - Tekstslide

¿Quién viene a mi fiesta?
Nr. 3b TB p. 54
Invitar (uitnodigen)
contestar por escrito
¿Qué haces el sábado? Es que doy una fiesta 
Gracias por la invitación
El sábado doy una fiesta, estás invitado/-a
Voy con mucho gusto
El sábado celebro mi santo,¿Te apetece venir?
¿Llevo algo para comer o beber?¡Hasta el viernes!
Te escribo para invitarte a...
Aceptar:
Vale, perfecto
¡Claro! Por supuesto

Rechazar:
Me encantaría, pero....
Lo siento, pero es que.....

Slide 23 - Tekstslide

Elige entre ir 
 y venir (venir=van daar naar hier)
  1. Somos de Madrid, pero vamos/ venimos en verano de vacaciones a Galicia.
  2. Vivo en el centro y a la oficina voy/vengo todos los días en transporte público.
  3. Marta viene/va  al gimnasio de su barrio dos veces a la semana.
  4. Hoy viene/va una estudiante de España a nuestra clase.
  5. Lucas viene/va a cenar con nosotros en casa a las ocho.

Slide 24 - Tekstslide

Elige entre llevar y traer
  1. Camarero, ¿Me  trae/lleva  la carta, por favor? 
  2. Tengo que   llevar/traer  este vestido a la tienda; me queda grande.
  3. A la cena de Marcos podemos  traer/llevar   una botella de vino.
  4. Marta trae/lleva  el pan para la cena de esta noche.
  5. Es recomendable  traer/llevar ropa de abrigo a la excursión.
ezelsbrug: llevar is van hier naar daar

Slide 25 - Tekstslide

¿Traer o llevar (llevar= van hier naar daar)?

Slide 26 - Tekstslide

antwoorden slide 30 en 31
slide 30. A2, B1, C2, D1, E1

slide 31. 
1. llevar, 2. lleva, 3. llevas, 4. traer, 5. traen, 6. llevan
7. llevarías, 8. traído, 9. llevas, 10. traen, 11. llevas, 12. traen

Slide 27 - Tekstslide

¿Recuerdas?
Comunicación

Invitar
  • El sábado celebro mi santo, ¿te apetece venir?
  • El sábado doy una fiesta, estás invitado/a.
  • Te escribo para invitarte a mi fiesta de cumpleaños.
Aceptar  (accepteren)
  • Vale, perfecto.
  • ¡Claro! ¡Por supuesto!
  • Gracias por la invitación. Voy con mucho gusto.
  • ¡Vale! ¡Perfecto! ¿Llevo algo para comer o beber?
Rechazar (afwijzen)
  •  Me encantaría ir a tu fiesta pero...
  • Lo siento, no puedo, es que ...

Slide 28 - Tekstslide

El sábado doy una fiesta, ¿vienes?
Sla de uitnodiging af:

Slide 29 - Open vraag

Te llamo para invitarte a cenar el jueves
Sla de uitnodiging af:

Slide 30 - Open vraag

¿Vienes a la barbacoa este domingo?
Sla de uitnodiging af:

Slide 31 - Open vraag

Unidad 6 y 7: el imperativo

- Reglas

- verbos irregulares

- ¿Cómo conjugamos el imperativo con
 
- los verbos reflexivos
- el objeto directo
- el objeto indirecto?

Slide 32 - Tekstslide

El Imperativo afirmativo
¿Cuándo se usa?

  • Adviezen: Toma 2 aspirinas y quédate en casa.
  • Instructies: Tomad la 3a calle a la derecha, cruzad la plaza, etc.
  • Bevelen of nadrukkelijk verzoek: Páseme el vino, por favor

Slide 33 - Tekstslide

Imperativo afirmativo= gebiedende wijs bevestigend  
      de vormen                            


uitleg vorming op volgende slide

Slide 34 - Tekstslide

Uitleg vorming imperativo:
  1. de tú vorm van de gebiedende wijs is hetzelfde als de 3de pers. enkelvoud (t.t.)
 ¡Toma! ¡Come!¡ Escribe!  : Neem! Eet! Schrijf!

  1. de usted vorm heeft een uitgangwissel, d.w.z. ww op -ar krijgen de uitgang vd 3e pers.enkv. van ww op -er en ww op -er /-ir krijgen de uitgang vd 3e pers. enkv. van ww op -ar
  ¡ Tome! ¡ ¡Coma! ¡ Escriba! : Neemt u..! Eet u! Schrijft u..

  1. de vosotros vorm : de eind -R- wordt vervangen door een -D-     
 ¡Tomad! ¡Comed! ¡ Escribid! Neem! Eet!  Schrijf!

  1. de ustedes vorm zie usted maar dan derde pers.meervoud
      ¡Tomen! ¡Coman! ¡ Escriban! Neemt u..! ¡ Eet u Schrijft u! 



Slide 35 - Tekstslide

el imperativo irregular
Voor de onregelmatige usted/ustedes vormen ga je meestal uit van de 1e pers. van de tegenwoordige tijd 

poner= ?          
decir=?
hacer= ?             
salir= ?
venir= ?
tener= ?

Slide 36 - Tekstslide

Voor de onregelmatige usted/ustedes vormen ga je meestal uit van de 1e pers. van de tegenwoordige tijd + uitgangwissel bijv.:
poner= pongo= ponga/n            decir=digo= diga/n
hacer= hago=    haga/n               salir= salgo= salga/n 

Slide 37 - Tekstslide

¡Pasa, pasa! TB pag. 55
Oefening 4a & 5 
Ven a mi fiesta,
Pasa, pasa
Mi casa es tu casa,
Entra, entra
Aquí están tus amigos
Ponte, ponte
¿No quieres más comida?
Come, come
Todo esto es para ti
¿Qué tal la fiesta?
Pasa, pasa
Pasa, pasa.
Mi casa es tu casa,
Bebe, bebe
y brinda con nostros.
Dime, dime
¿Te gusta esta música?
Baila, baila
hasta el amanecer
Se acabó la fiesta.
Vuelve pronto.
Mi casa es tu casa
31
onderstreep de nieuwe ww vormen: 

Slide 38 - Tekstslide

¡Pasa, pasa! TB pag. 57
Oefening 4a & 5 
Ven a mi fiesta,
Pasa, pasa
Mi casa es su casa,
Entra, entra
Aquí están tus amigos
Ponte, ponte
¿No quieres más comida?
Come, come
Todo esto es para ti
¿Qué tal la fiesta?
Pasa, pasa
Pasa, pasa.
Mi casa es tu casa,
Bebe, bebe
y brinda con nostros.
Dime, dime
¿Te gusta esta música?
Baila, baila
hasta el amanecer
Se acabó la fiesta.
Vuelve pronto.
Mi casa es tu casa
31
onderstreep de nieuwe ww vormen

Slide 39 - Tekstslide

werkblok
  • TB  4a- Zet het hele gedicht nu in de u-vorm.
  •  TB nr. 5b p. 55 El juego del robot
  • WB oef. 4 p.56 ¿Tú of usted? Kies welke vorm gebruikt wordt en noteer zelf de ontbrekende vorm
  • Ga oefenen met oef. 1,2,13,17 in WB.
timer
25:00

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Breakout -> 15 min
Nr. 7a TB p. 56 ¡ Qué buen ambiente!
1. luister of lees de dialogen
2. Vul het schema bij 7b aan met de uitdrukkingen 

Maak nr.10 en 11 TB p.58-59 zelfstandig
¡ Qué buen ambiente!
Tip: maak goed gebruik van pagina 62 TB!!!


32
timer
15:00

Slide 42 - Tekstslide

breakout!
Fue una gran fiesta   Nr. 10 p. 58 TB
zelfstandig: lees de tekst 


maak opdracht 10c TB p.59 : Wat is het juiste antwoord 
denk je??

Bestudeer paragraaf 4.2 op p. 113 TB en maak dan 11 in je TB compleet (schema)



timer
10:00

Slide 43 - Tekstslide

We bespreken 10c TB en 10d TB p.59       
Wat is normaal/gebruikelijk op een Nederlands feestje?

Es normal
Es usual                     +     hele werkwoord (infinitief)
Tienes que
No puedes

* Es normal ..
* Tienes que ..
advies geven, zie p. 62

Slide 44 - Tekstslide

Wat is normaal/gebruikelijk?
maak 2 zinnen met voorgaande constructies:
a. En España..........
b. En Holanda ..........

Slide 45 - Woordweb

sobra tiempo? superlativos ej.11 TB
si no
preguntas para las recuperaciones

Slide 46 - Tekstslide

Onderstreep de nieuwe vormen van het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord in opdr. 10a: de superlativos.
TB p.113, 4.2.
muy bueno
muy guapa
muy simpáticos
muy fáciles
muy tarde

  • buenísimo 
  • heel erg goed/uitstekend
  • guapísima 
  • ontzettend knap 
  • simpatiquísimos 
  • heel erg aardig 
  • facilísimos/as 
  • supermakkelijk 
  • tardísimo 
  • zeer laat 
eindigend op medeklinker:+ ísimo/a/os/as
eindigend op een klinker: klinker wordt vervangen door ísimo/a/os/as
Let op spelling: rico= riquísimo
                              largo= larguísimo
                              antiguo= antiquísimo

  • woorden als enorme, fantástico, excelente hebben géén -ísimo vorm maar vul je aan met realmente: realmente fantástico  

Slide 47 - Tekstslide

adjetivo
superlativo
interesante
grandísimas
pocos
facilísimas
rico
cansadísima
buena
  • interesantísimo/a 
  • grandes 
  • poquísimos
  • fáciles 
  • riquísimo 
  • cansada 
  • buenísima
  1. La película de ayer fue interesantísima
  2. ¿Y la sala del cine?¡Era grandísima!
  3. ¿ No estaba riquísimo?
  4. Sí, estaba bueno/rico pero.....
  5. Carmen,¿estás cansada o de mal humor?
Maak opdracht 11 TB  ¿ Qué tal ayer en el cine?

Slide 48 - Tekstslide

Nr. 12a TB p.59
Verkorte vormen van grande, bueno en malo
grande
bueno/a
malo/a
mannelijk
un gran vino
un buen amigo
hace mal tiempo
vrouwelijk
una gran sopresa
una buena idea
no es mala idea
Let op: Sommige bijvoeglijke naamwoorden krijgen een andere betekenis als ze vóór het zelfst.naamwoord staan:
Un gran libro = een geweldig boek       
Un libro grande = een groot  boek   
un viejo amigo = een oude vriend  (al lang)
un amigo viejo= een oude vriend ( leeftijd)                  
                          

Slide 49 - Tekstslide

hw voor dinsdag in les
bestudeer: felicitaties en wensen p.62
maak:
- opdr. 10a TB lezen en 10 c maken
-opdr. 12 b p. 59 TB (ook reactie)
-opdr. 13 a TB
-opdr. 10 en 11 wb p.59
-Reglas y Sistemas U 6 aanvullen, 

Slide 50 - Tekstslide