Go3: verwijswoorden

Formuleren 2
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren 2

Slide 1 - Tekstslide

Twee soorten woorden
De-woorden (mannelijk of vrouwelijk)
Het-woorden (onzijdig)

Slide 2 - Tekstslide

Het-woorden
Verwijs je naar met 'dat'
Dat boek is ontroerend
Verwijs je naar met zijn 
Het vliegtuig en zijn passagiers stortten neer. 
Het Amsterdam van vroeger kan niet tippen aan dat van vandaag

Slide 3 - Tekstslide

De-woorden
Mannelijk 
De fiets en zijn bagagedrager waren beschadidgd.

of vrouwelijk
De bevolking mag deze maand haar stem uitbrengen. 

Slide 4 - Tekstslide

Mannelijk of vrouwelijk?
De woorden zijn altijd mannelijk, tenzij... 

1)Ze een vrouw aangeven(wolfin, bibliothecaresse)
2)ze eindigen met
 
-heid, -nis, ing, -st,-schap,-te, de, -ie, -ij, -iek,-theek, -teit, -uur

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

'Wat' verwijst naar een heleboel
1. Dat en datgene 
Datgene wat ik wilde doen, is niet zo belangrijk meer.
2. een onbepaald voornaamwoord (alles, iets)
Alles wat ik ooit wilde, is werkelijkheid geworden.
3. overtreffende trap
Het duurste wat ik op Schiphol zag, was een horloge van Raymond Weil
4. Naar een hele zin
De kinderen keken een tv-programma, wat wij goed vonden.

Slide 7 - Tekstslide

Dieren/dingen
Daar/waar + voorzetsel


De aardbei waarbij het kroontje erop zit.
De koe waarvan we melk wilden. 

Slide 8 - Tekstslide

Naar mensen
VZ + wie

De kapper van wie ik korting krijg. 
De hond waarvan ik houd.

Slide 9 - Tekstslide

Heeeeel veel informatie.
Even laten bezinken 

Slide 10 - Tekstslide

Maak opdrachten 
Opdracht 1 en 2

Slide 11 - Tekstslide