Herhaling Hoofdstuk 2

1 = orgaansysteem
2 = atoom
Je kan op deze cirkel klikken voor het antwoord (en op alle andere cirkeltjes)
2.1
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1 = orgaansysteem
2 = atoom
Je kan op deze cirkel klikken voor het antwoord (en op alle andere cirkeltjes)
2.1

Slide 1 - Tekstslide

Overhoor jezelf: weet je de functies nog?
Een ribosoom is een eiwitfabriek; het ruw E.R. is het transportsysteem van die eiwitten
Het Golgi-apparaat vouwt eiwitten goed op (maakt het 'af') en transporteert ze in blaasjes
Het centriool speelt een rol bij de celdeling; hieraan bevestigen zich de trekdraden die de chromosomen uit elkaar trekken
Het lysosoom is een blaasje met verteringsenzymen om kapotte ceponderdelen op te ruimen
De celkern bevat het DNA, hierin vindt ook transcriptie (maken van RNA) plaats
Het cytoplasma bevat opgeloste stoffen, is de inhoud van de cel waarin alle organellen 'hangen'. Bevat ook het celskelet
Het celmembraan is het omhulsel van de cel, de poortwachter die zorgt dat sommige stoffen wel en andere niet binnen komen
De mitochondriën zijn de energiecentrales. Ze verbranden energierijke stoffen en maken ATP van ADP en P
Het glad ER (zonder ribosomen) is een transportsysteem, vooral voor eiwitten

Slide 2 - Tekstslide

Wat hoort bij welke functie? 
Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert ATP
Maakt RNA
Maakt eiwitten
Celkern
Ribosomen
Glad ER
Mitochondriën
Ruw ER
Golgi-systeem

Slide 3 - Sleepvraag

Welk nr. is het centriool en wat doet die?
A
nr 4: het zorgt voor spiraliseren van DNA
B
nr 13: het zorgt voor spiraliseren van DNA
C
nr 13: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen
D
nr 9: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de functie van een lysosoom in de cel?
A
zorgt voor vertering binnen de cel
B
drager van erfelijke eigenschappen
C
vervormen van eiwitten
D
transporteren van stoffen in de cel

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Transcriptie en translatie vinden plaats in...
A
beide in de kern
B
beide in het cytoplasma
C
transcriptie in de kern en translatie in het cytoplasma
D
translatie in de kern en transcriptie in het cytoplasma

Slide 7 - Quizvraag

Kan je minstens 3 verschillen noemen?
DNA is dubbelstrengs, heeft de base Thymine, heeft de suiker Desoxyribose en kan niet uit de kern
RNA is enkelstrengs, heeft de base Uracil, heeft de suiker Ribose en kan wel uit de kern

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

BINAS: zoek op in welke tabellen je de structuur van DNA kunt vinden, in welke tabel transcriptie en translatie staan en welke tabel de codon-tabel staat (van 3 RNA basen naar 1 aminozuur)

Slide 11 - Open vraag

BINAS: gebruik de tabel met de RNA-code
Welke aminozuren worden aan elkaar gekoppeld als het ribosoom de volgende RNA-streng afleest?
AUG-CUU-UUG-AUG-CCG-UGA-AAA
A
Met-Leu-Pro
B
Met-Leu-Leu-Met-Pro
C
Leu-Leu-Met-Pro
D
Met-Leu-Leu-Met-Pro-Stop-Lys

Slide 12 - Quizvraag

Een mutatie is een verandering in DNA. Hoe kan dat effect hebben op de cel?
A
Doordat DNA met een mutatie niet omgezet kan worden in RNA
B
Doordat DNA met een mutatie zorgt voor kanker waardoor de cel ongeremd gaat delen
C
Doordat DNA met een mutatie een andere aminozuurvolgorde kan veroorzaken
D
Doordat DNA met een mutatie altijd afgebroken wordt door de cel

Slide 13 - Quizvraag

Ja, dat is hetzelfde.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Binas!!
(staat er letterlijk in)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

G
T
Die worden door de cel gemaakt en zweven los in het kernplasma tot ze nodig zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Tekstslide

Chromatide(n)
Centromeer

Slide 21 - Tekstslide

Leg uit waarom de cel zijn DNA eerst spiraliseert en dan pas deelt.

Slide 22 - Open vraag

Leg uit waarom de cel zijn DNA niet gespiraliseerd in de kern heeft zitten als de cel niet deelt.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

De prokaryoot. Als die RNA maakt, kunnen er nog tijdens het maken van de RNA streng ribosomen aan hechten en beginnen om eiwitten te maken. Bij eukaryoten moet het RNA eerst de celkern uit.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Wat betekent autotroof ook alweer?
A
zelf voedend dus: een organisme kan zelf eten
B
zelf voedend dus: een organisme is in staat tot fotosynthese
C
zelf voedend dus: een organisme heeft alleen organische stoffen nodig
D
zelf voedend dus: een organisme heeft alleen anorganische stoffen nodig

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Wat betekent specialisatie van de cel voor het DNA? Een gespecialiseerde cel heeft...
A
DNA dat niet gebruikt wordt uit de celkern gegooid
B
al het DNA gewoon in gebruik
C
DNA dat niet gebruikt wordt stijf opgerold
D
DNA niet meer nodig, hij is al 'af'

Slide 44 - Quizvraag