H3 P2.1

De vermogensmarkt
Hoe werkt de vermogensmarkt?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De vermogensmarkt
Hoe werkt de vermogensmarkt?

Slide 1 - Tekstslide

Vermogensmarkt
Vermogensmarkt
Geheel van vraag en aanbod naar vermogen. Rente is de prijs op de vermogensmarkt.

Aanbod: Mensen en bedrijven die geld sparen
Vraag: Instellingen (particulieren en overheden) die geld lenen.

Slide 2 - Tekstslide

Rente bepaald vraag en aanbod op vermogensmarkt = verandering langs de lijn
Marktmechanisme: als aanbod op de vermogensmarkt daalt zal de rente stijgen.

Slide 3 - Tekstslide

De internationale kapitaalmarktrente zit sinds enkele dagen fors in de lift. Overheden, centrale banken en bedrijven in Europa en Noord-Amerika hebben namelijk honderden miljarden euro’s nodig om de crisis te doorstaan. Leg het gevolg uit voor de rente

Slide 4 - Open vraag

Vermogensmarkt komt vraag en aanbod naar vermogen samen en bestaat uit:
  1. Geldmarkt: kortlopende lening max 2 jaar.
  2. Kapitaalmarkt: langlopende leningen en permanent vermogen.
Rente lening hangt af van:
  • looptijd
  • verstrekte zekerheid
  • kredietwaardigheid geldvrager

Direct beleggen: consumenten kopen aandelen en obligaties.
Indirect: beleggers plaatsen hun spaargeld bij banken.

Slide 5 - Tekstslide

I: iemand die een huis koopt als belegging, is vrager op de markt van financieel vermogen
II: De bank die spaargeld aantrekt, is aanbieder op de vermogensmarkt

A
beiden zijn goed
B
I = goed, II = fout
C
I = fout, II = goed
D
beiden zijn fout

Slide 6 - Quizvraag

Aandelen
  • Eigendomsbewijs
  • Winstuitkering door dividend
  • Hoog beleggingsrisico
  • Uitgegeven door bedrijven
Obligaties
  • Schuldbewijs 
  • Vaste jaarlijkse rente
  • Laag beleggingsrisico
  • Uitgegeven door bedrijven en door overheden

Slide 7 - Tekstslide

I: Een risico-avers persoon koopt eerder aandelen dan obligaties
II: als de rente stijgt, daalt de koers van bestaande obligaties
A
beiden juist
B
I: juist, II: onjuist
C
I: onjuist, II: juist
D
beiden onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Positieve tijdsvoorkeur
Je hebt liever nu geld dan in de toekomst: een positieve tijdsvoorkeur. Dit komt omdat de toekomst onzeker is. 

Je koopt liever dan sparen
 

Slide 9 - Tekstslide

I: rente op kapitaalmarkt is hoger dan op de geldmarkt
II: Inflatierisico op de geldmarkt is hoger dan op de kapitaalmarkt
A
beiden juist
B
I: juist, II: onjuist
C
I: onjuist, II: juist
D
beiden onjuist

Slide 10 - Quizvraag

I: iemand die een auto koopt met een lening, ruilt over de tijd
II: iemand die geld uitleent, ruilt niet over de tijd
A
beiden zijn goed
B
I is goed, II is fout
C
I is fout, II is goed
D
beiden zijn fout

Slide 11 - Quizvraag

Op welk soort lening is de rente in het algemeen hoger?
A
hypothecaire lening met vaste rente
B
lening zonder onderpand
C
hypothecaire lening met variabele rente
D
hypothecaire lening met vaste rente en NHG

Slide 12 - Quizvraag

Geldillusie
Mensen hebben de neiging alleen naar de nominale waarde van het geld te kijken, niet naar de reele waarde. Oftewel de nominale waarde stijging gecorrigeerd voor de prijsstijgingen.

Loonstijging --> Yes ik kan meer kopen 
Prijsstijging --> Pfff ik kan minder kopen (terwijl je loon misschien wel harder stijgt?) 

Slide 13 - Tekstslide

Inflatie vs rente
  • Als de inflatie hoog is, is sparen niet aantrekkelijk (Reële waarde daalt)
  • Daardoor daalt het aanbod van geld (mensen sparen minder)
  • Minder aanbod = hogere rente 

Slide 14 - Tekstslide

Actueel: rente vs. inflatie
Hoge rente
Bedrijven/mensen lenen minder
Minder consumptie
Vraag daalt bij gelijkblijvende productie
Inflatie daalt

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdstuk 3, paragraaf 5
Vraag 1,3,6 en 8

Slide 16 - Tekstslide