Maatwerk brugklas tweede les (p1c-s36)

Décrire une personne
Inhoud beschrijving:

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Décrire une personne
Inhoud beschrijving:

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour la classe P1c!

Slide 2 - Tekstslide

Le programme
  • Quiz sur la France
  • Décrire une personne.
  • Apprendre les mots français.

Slide 3 - Tekstslide

TOUR 1: Culture Générale
(algemene kennis)

Slide 4 - Tekstslide

1. Hoeveel inwoners heeft Frankrijk ongeveer?
A
20 miljoen
B
100 miljoen
C
67 miljoen
D
17 miljoen

Slide 5 - Quizvraag

2. Welke Europese landen zijn ook Franstalig?
A
België-Oostenrijk
B
België-Zwitserland
C
België-Spanje
D
België-Italië

Slide 6 - Quizvraag

2. Op welk continent wordt het meest Frans gesproken?
A
Zuid-Amerika
B
Europa
C
Afrika
D
Azië

Slide 7 - Quizvraag

3. Le France, La France,
L'France ou Les France?
Wat is correct?
A
LE
B
LA
C
L'
D
LES

Slide 8 - Quizvraag

4. Wat is de naam van de hoogste berg van Frankrijk?
A
Mont Ventoux
B
Mont Blanc
C
Alpe d'Huez
D
Le Grand Ballon

Slide 9 - Quizvraag

5. Frankrijk wordt bestuurd door een...
A
Koning
B
Prins
C
President
D
Keizer

Slide 10 - Quizvraag

6. LE PETIT DEJEUNER FRANÇAIS?
(Het ontbijt bestaat uit?)
A
Le pain au chocolat/ chocolatine
B
Des œufs
C
Le vin rouge
D
Du pain ou céréales

Slide 11 - Quizvraag

7. Welke rivier stroomt er door Parijs?
A
Rhône
B
Seine
C
Loire
D
Garonne

Slide 12 - Quizvraag

8. Welk eiland hoort bij Frankrijk
A
Tenerife
B
Madeira
C
Corsica
D
Sardinië

Slide 13 - Quizvraag

9. Welk dier staat symbool voor Frankijk?
A
un chien
B
un coq
C
un lion
D
un chat

Slide 14 - Quizvraag

10. Hoe bestel je netjes een ijsje?
A
Je voudrais une glace
B
J'ai une glace
C
Je suis une glace
D
Je veux une glace

Slide 15 - Quizvraag

Décrire une personne 

Slide 16 - Tekstslide


Welke beschrijving klopt?
A
Elle a les cheveux bruns. Elle a les yeux bruns.
B
Elle a les cheveux blond. Elle a les yeux bleu.
C
Elle a les bruns cheveux. Elle a les yeux bruns.
D
Elle a les cheveux blonds. Elle a les yeux bleus.

Slide 17 - Quizvraag


Welke beschrijving klopt?
A
Elle a les cheveux bruns. Elle a les yeux bruns.
B
Il a les cheveux noirs. Il porte un pull jaune.
C
Il a les cheveux noirs. Il porte un pull bleu.
D
Elle a les cheveux blonds. Elle a les yeux bleus.

Slide 18 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij welk meisje? Sleep de zin naar het goede plaatje. 
Elle a les cheveux blonds. 
Elle a les yeux verts.
Elle a les cheveux roux. 

Slide 19 - Sleepvraag

Décrire une personne

Slide 20 - Tekstslide

Décrire une personne
   e

Slide 21 - Tekstslide

Beschrijven van mensen!
Décrire une personne.

Slide 22 - Tekstslide

Woordjes leren, hoe dan?

Slide 23 - Tekstslide

Hoe onthouden we dingen?
Vijf manieren
  1. Als je het goed begrijpt
  2. Als je het herhaalt, herhaalt, herhaalt 

3. Als je het interessant vindt (of doet alsof :)) 

4. Als je er veel aandacht aan besteedt

  5. Als je het koppelt aan dingen die je al weet


Slide 24 - Tekstslide

lezen = niet hetzelfde als leren
  • uitspreken!
  • opschrijven!
  • digitaal oefenen!
  • overhoren!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Algemene tips
- Houd het leren van de woordjes bij. Sla het niet over als het in je huiswerk staat (en het is nog niet voor een toets).
- Leer liever vaker een klein beetje, dan 1x heel veel.
- Herhalen is heel belangrijk!!
- Nieuw blok woorden leren? Herhaal ook de al eerder geleerde blokken.
- Laat je overhoren (mondeling, schriftelijk, digitaal).
- Doe iets praktisch met de leerstof.




Slide 27 - Tekstslide

Volgorde / aanpak woorden leren (dia 1)
1. Lees de woorden hardop (oefen dus meteen de uitspraak).
2. Schrijf de woorden over in een "overschrijfschrift"
(links Frans, rechts Nederlands met een vouwlijn in het midden)
3. Arceer mannelijke woorden blauw en vrouwelijke woorden roze.
4. Oefen maximaal 10 minuten, maar wel (bijna elke dag). Doe dit in blokjes van ong. 5 woorden per keer. Als je die kent, neem je de volgende vijf. Herhaal daarna ook weer de eerste 5 woorden.
- vervolg op volgende dia -

Slide 28 - Tekstslide

Volgorde / aanpak woorden leren (dia 2)
5. Gebruik een aantal verschillende "in-oefenmethodes". Maak bijvoorbeeld gebruik van oefenprogramma's zoals: studygo, quizlet enz.
---------- Laat je vanaf nu af en toe overhoren --------
6. Maak woordkaartjes van de lastige woorden.
7. Gebruik gele "plakmemopapiertjes" voor de allerlastigste woorden.

Slide 29 - Tekstslide

Woordkaartjes maken
- Ouvre ton livre de français.
- Cherche les mots apprendre de l'unité 1.
- Fais des cartes mémoire.

Slide 30 - Tekstslide

Comment était le cours?
(Hoe was de les?)
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Slide 32 - Tekstslide