All Right unit 5 lj1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Unit 5 

In unit 5 worden de volgende onderdelen behandeld:

- word order

-past simple

- words and expressions

Word order

In het Nederlands kun je tijd (wanneer) en plaats (waar) door elkaar heen gebruiken. 

Dit kan in het Engels niet!

Er zijn hier duidelijke regels voor.

Regels

Plaatsbepaling (waar): aan het eind van de zin

Tijdsbepaling (wanneer): aan het eind van zin 

Wat doe je als je een plaatsbepaling en tijdsbepaling in de zin hebt?

Plaats komt altijd voor tijd

Regels

Dus niet:

She goes every Friday (tijd) to her dance class (plaats)

maar

She goes to her dance class (plaats)  every Friday (tijd)

Vul plaats en tijd op de juiste plaatsen in:
We like to go to ….A..... on ….. B.....

1. A. church B. Sunday
2. A. Sunday B. church

Vul plaats en tijd op de juiste plaatsen in:
My friends ride their bikes ….A.... ….B ….

1. A. every Saturday B. in the woods
2. A. in the woods B. every Saturday

to the cinema - go - my friends - on Friday evening
zet de woorden in de juiste volgorde

1. my friends go to the cinema on Friday evening
2. to the cinema my friends go on Friday evening
3. my friends go on Friday evening to the cinema
4. on Friday evening to the cinema my friends go

Words and expressions

Je wordt ook getoetst op je kennis van woorden en uitdrukkingen. Het gaat hierbij over de volgende thema's:

- natuur

-het weer

- het menselijk lichaam

-gezondheid

What kind of climate do you find in the desert?

1. warm and dry
2. wet and sunny
3. warm and wet
4. cold and dry

Vul het juiste woord in:
The Atlantic …… is between Ireland and the USA

schrijf in het Engels 5 woorden op die te maken hebben met de natuur

Kies het juiste woord:
A ...... is higher than a hill

1. forest
2. island
3. valley
4. mountain

Kies het juiste woord:
The waves crash into the ...... on the coast

1. forest
2. island
3. cliff
4. hill

Welk woord hoort hier niet thuis?

1. chilly
2. climate
3. cold
4. freeze

When there is a thunderstorm you will see ……….

When the sun shines and it is raining you will see a

1. flood
2. lightning
3. hail
4. rainbow

You can still breathe with one ….

1. heart
2. organ
3. muscle
4. lung

You smell with your .....

1. nose
2. throat
3. tongue
4. muscle

What connects your upper arm to your lower arm?

1. fingernail
2. elbow
3. throat
4. brain

What is NOT an organ?

1. lung
2. brain
3. stomach
4. blood

Welk woord hoort niet in dit rijtje thuis?

1. head
2. ear
3. nose
4. chin

The past simple

We gebruiken the past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd. 

Je komt dan in de zin vaak signaalwoorden zoals: yesterday, last week, a year ago etc. tegen

De past simple wordt gemaakt met regelmatige en onregelmatige werkwoorden.

The past simple

Bij de regelmatige vorm zet je -ed achter het werkwoord

dus:

walked

cooked

worked 

The past simple

Let op bij de volgende vormen: 

live - move - die -> d

dus lived - moved - died

study - fancy - carry - > y wordt een i+ed

dus studied - fancied - carried

stop - refer - plan - >verdubbel laatste medeklinker +ed

stopped - referred - planned 

De bevestigende vorm

je gebruikt voor alle personen (I, you etc.) dezelfde vorm

het werkwoord krijgt d/ed

dus

she walked

I danced

we lived

they worked 

De ontkennende vorm

je gebruikt voor alle personen (I, you etc.) dezelfde vorm

-> je gebruikt didn't/did not om het ontkennend te maken en het werkwoord zet je in de tegenwoordige tijd 

dus

She didn't walk

I didn't dance 

We didn't live

De vragende vorm

je gebruikt voor alle personen (I, you etc.) dezelfde vorm 

-> je gebruikt did om de zin vragend te maken en het werkwoord zet je in de tegenwoordige tijd

dus

Did she walk

Did I dance

Did we live 

De regels in het kort

Bevestigend (ja): werkwoord krijgt -ed/d

Ontkennend (nee): didn't/did not + hele werkwoord 

Vragend: did + hele werkwoord 

Hoe herken je de verleden tijd?

1. een signaalwoord zoals yesterday
2. gebruik van do not
3. bij he/she/it een -s of -es
4. gebruik van de -ing vorm

Welke van onderstaande vormen gebruik je NIET om de verleden tijd te maken?

1. gebruik van -ed
2. gebruik van did not
3. gebruik bij he/she/it een -s of -es
4. gebruik van did

Welke zin is de verleden tijd van:
I don't like her

1. I like her not
2. I didn't like her
3. I like her
4. I didn't liked her

Welke zin is de verleden tijd van:
She cooks dinner

1. She cooks dinner not
2. She does not cook dinner
3. She cooked dinner
4. She didn't cook dinner

Welke van de volgende zinnen is geen verleden tijd?

1. Did we work hard?
2. I didn't like that book
3. They walked to school
4. She writes letters to her friend

De verleden tijd ontkennend maak je met:

1. Did + hele werkwoord
2. didn't + hele werkwoord
3. did + werkwoord +ed
4. didn't + werkwoord +ed

De verleden tijd vragend maak je met:

1. werkwoord +ed
2. didn't + hele werkwoord
3. did + werkwoord +ed
4. did + hele werkwoord

Schrijf in het Engels:
Wat is er gebeurd?

Schrijf in het Engels:
Ik heb ook keelpijn.

Schrijf in het Engels:
Ik denk dat ik koorts heb.