havo 3 -week 20

havo 3 - le 12 au 15 mai
A:Les buts de la semaine
C: :  grammatica unité 1 : pvnw met nadruk (herhaling)
• Toets bespreken :  unité 5 : écouter (9-15)
• herhalen unité 1: het persoonlijk vnw met nadruk c



B: Unité 5 : on écoute! ex 9-15
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

havo 3 - le 12 au 15 mai
A:Les buts de la semaine
C: :  grammatica unité 1 : pvnw met nadruk (herhaling)
• Toets bespreken :  unité 5 : écouter (9-15)
• herhalen unité 1: het persoonlijk vnw met nadruk c



B: Unité 5 : on écoute! ex 9-15

Slide 1 - Tekstslide

les buts de la semaine
=> contrôle tw3 : test
=> on s'entraîne pour le test d'écoute : u5 : 9-15
=> CAHIER DE NOTES : grammaire unité 1 

Slide 2 - Tekstslide

C: écoutez : ex 9-15 : 15 min

Slide 3 - Tekstslide

C herhaling unité 1 (aantekeningenschrift)
Het persoonlijk voornaamwoord met NADRUK, na een VOORZETSEL of na c'est/ ce sont : unité 1

Slide 4 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoorden met nadruk of na voorzetsel
Je ==> moi 
tu ==> toi
il ==> lui
elle ==> elle 
nous ==> nous 
vous ==> vous 
ils ==> eux 
elles ==> elles 
moi, je m'appelle Sophie
et toi, comment tu t'appelles?
et lui, il s'appelle Pierre.
elle, elle s'appelle Jacqueline

nous, nous allons au cinéma

et vous? Vous allez où?
Nous allons avec eux.
et elles, elles viennent avec nous au cinema!

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het persoonlijk vnw met nadruk?
- Na een voorzetsel: bijv. Il travaille avec lui. - hij werkt met hem

- Als je iets wilt benadrukken: bijv. Qui a fini son travail? Moi!

- Na c'est en ce sont : bijv. C'est moi qui est le champion.

Slide 6 - Tekstslide

wat is het persoonlijk voornaamwoord met nadruk van ik?

Slide 7 - Open vraag

welke persoonlijk voornaamwoord met nadruk betekent wij?

Slide 8 - Open vraag

wat is het persoonlijk voornaamwoord met nadruk van ik?

Slide 9 - Open vraag

welke persoonlijk voornaamwoord met nadruk hoort bij "tu"

Slide 10 - Open vraag

welke persoonlijk voornaamwoord met nadruk betekent hij/hem?

Slide 11 - Open vraag

De beklemtoonde vormen als onderwerp, worden gebruikt:
A
na een voorzetsel
B
als het onderwerp de nadruk krijgt
C
wanneer er geen werkwoord in de zin staat
D
na c'est/ce sont

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Lees onderstaande zinnen. Sleep vervolgens het juiste persoonlijk voornaamwoord met nadruk in de juiste zin.
lui
toi
elle
vous
eux
1. C'est pour moi ? – Oui c'est pour .....
2. Tu vas au cinéma avec Isabelle ? – Oui, je vais voir ce film avec .....
3. Il y a quelqu'un devant nous ? – Non, il n'y a personne devant ......
4.  Tu es sorti avec tes parents dimanche ? – Oui je suis allé à la campagne avec .....
5.  Elle a dîné avec Jacques hier soir ? – Non, elle n'a pas dîné avec .....

Slide 14 - Sleepvraag

Geef antwoord op de vraag en gebruik een persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Opdracht:

Geef antwoord op de vraag 
en 
gebruik een persoonlijk voornaamwoord met nadruk

Slide 15 - Tekstslide

C'est toi qui a fait cela?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Link

slide 19-22 komen uit een eerder gedeelde lessonup (unité 1)
Zorg dat de aantekeniningen duidelijk in je aantekeningenschrift staan! 
Verder oefenen met het pvnw met nadruk? maak  diagnostische toets II onderdeel grammaire lexicale

Slide 18 - Tekstslide

D: persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Qui a fait cela?

moi! - ikke!                 nous! - wij!
toi!- jij!                         vous! - jullie!/ U!
lui!- hij!                        eux! - zij (meervoud mnl)
elle! - zij!                    elles! - zij (meervoud vrl)

maak 11b 
werkvorm : tout seul (helemaal alleen)


Slide 19 - Tekstslide

c'est ............, la fille à côté de la fenêtre

Slide 20 - Open vraag

............. je mange une tartine (ik)

Slide 21 - Open vraag

C'est ..................(hij)., le meilleur ami de Sam

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Link

Slide 24 - Tekstslide