Hoofdstuk 4 les 2

• Economie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Welkom

Wat gaan we doen deze les?

• Leerdoelen vorige les
  
• Huiswerk bespreken
• Leerdoelen vandaag
• Uitleg 4.3
• Maken opdrachten
• Afsluiten van de les

Leerdoelen vorige les

• Je weet wat het verschil is tussen een zelfstandige een een zzp'er. 
• Je kunt beroepen noemen die in loondienst of als zelfstandige worden uitgevoerd.
• Je kunt rekenen met afzet, omzet,                                          brutowinst en nettowinst.

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de afzet?

1. 14
2. 12,50
3. 175
4. 1,50

Wat is een zelfstandige

1. Iemand die in loondienst werkt
2. Geld door klanten
3. Iemand die met eigen bedrijf geld verdient

Wanneer ben je in loondienst?

1. Als je een werknemer bent.
2. Als je een zelfstandig ondernemer bent.

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de omzet?

1. 14
2. 12,50
3. 175
4. 1,50

De omzet van de kledingwinkel van Kevin is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500.

De brutowinst is:

1. € 20.000
2. € 12.500
3. € 2.500
4. € 75.000

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten

Huiswerk bespreken

Leerdoelen 

• Je weet wat een ondernemingsplan is en waarom een ondernemingsplan wordt gemaakt.
•  Je weet wat er in een financieelplan staat.
• Je weet wat er in het marketingplan staat.
• 
  

Op de jaarlijkse buurtmarkt wil je zakjes chips gaan verkopen.

Waar moet je aan denken?

Doel van een onderneming

Het doel van een onderneming is het maken van winst.

winst = omzet - kosten

Afzet en omzet

Afzet = het aantal dat verkocht wordt

Omzet = het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers --> afzet x verkoopprijs

Inkoopwaarde van de omzet

De inkoopwaarde van de omzet geeft aan hoeveel de aanbieder/winkelier zelf betaald heeft om de producten in te kopen.

Inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten 

Brutowinst 

Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet 

Voorbeeld: Rikki heeft 2000 producten gekocht tegen een inkoopprijs van €10. Deze producten verkoopt ze voor €25 per stuk. Wat is haar brutowinst?

• Omzet = 25 x 2000 = 50.000
• Brutowinst = €50.000 - (2000 x 10) = €30.000

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.6

Tijd: Ongeveer 15 minuten

Je mag fluisterend overleggen

Eerder klaar? Lees blz. 54 en 55 goed door.

Welke kosten heeft een bedrijf, naast inkoopkosten, nog meer?

Van omzet naar nettowinst

Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  

Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet

-----------------    -

Brutowinst

Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)

-----------------     -

Nettowinst                                      

Even oefenen

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.2 t/m 4.14 = huiswerk voor volgende week

Je mag fluisterend overleggen

Fijne dag & tot volgende week!