Thema: Een samengestelde zin.

Dit ga je leren
Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
Dit moet je weten
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp
Ik belde mijn zus
Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer
Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken


Dit ga je leren
Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
.
Dit moet je weten
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp
Ik belde mijn zus.

Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen
.
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer.

Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Dit ga je leren
Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
Dit moet je weten
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp
Ik belde mijn zus
Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer
Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken


Dit ga je leren
Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
.
Dit moet je weten
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp
Ik belde mijn zus.

Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen
.
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer.

Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken.

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden

En, want, dus, of, en maar zijn voegwoorden.

Voorbeelden:
Ik ga naar het circus en naar de bioscoop.
IK ga naar bed, want ik ben moe
Ik ga naar bed, dus poets ik mijn tanden

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

  • Ik eet graag patat.
  • Hij fietst graag.
  • Samenwerken scheelt de   leerlingen veel werk.


Zinnnen in de rij noemen we enkelvoudige zinnen
  • Ik eet graag patat, maar ik   lust ook pannenkoeken.
  • Hij fietst graag, omdat hij     lopen saai vindt.
  • Samenwerken scheelt de   leerlingen een hoop werk   en meestal gaat het goed.
Zinnen in deze rij noemen we samengestelde zinnen

Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen!
Kies uit: enkelvoudig of samengesteld.

Schrijf de PV op

Slide 5 - Tekstslide

Enkelvoudig of samengesteld?

Ze kijkt op als ze haar naam hoort.
1
A
Enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Klik op de 3
enkelvoudige zinnen.
2
A
Ik loop naar huis.
B
Mijn moeder is lief.
C
Ik viel, maar ik had geen pijn.
D
Papa laat een windje.

Slide 7 - Quizvraag

Daar komt mama aan en ze heeft haast.
3
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quizvraag

Ik zwaai en ik roep.
4
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quizvraag

Maak je een gebaar, dan zeg je ook iets.
5
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 10 - Quizvraag

Met een wenk kan je ook veel zeggen.
6
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 11 - Quizvraag

Weinig mensen praten zonder gebaren.
7
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 12 - Quizvraag

Een aap maakt gebaren, maar een hond kan dat ook.
8
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 13 - Quizvraag

Spreken is zilver, zwijgen is goud.
9
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 14 - Quizvraag

Maak je een gebaar, dan zeg je ook iets.
10
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 15 - Quizvraag

De twee zinnen in een samengestelde zin worden meestal verbonden met...
11
A
een werkwoord
B
een lidwoord
C
een voegwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Hieronder staan 3 voegwoorden.
Kun jij de 3 voegwoorden vinden?
12
A
maar
B
want
C
omdat
D
denken

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf één ding over jezelf op.
Bijvoorbeeld: Ik houd van pizza.

13

Slide 18 - Open vraag

Schrijf nog één ding over jezelf op
Bijvoorbeeld: Ik houd van patat.
14

Slide 19 - Open vraag

Probeer nu van die twee zinnen
één zin te maken.
15

Slide 20 - Open vraag

16
Welk woord heb je tussen
de twee zinnen gezet?

Slide 21 - Woordweb

Nog even herhaling:

Slide 22 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin
Zoek altijd eerst de persoonsvormen en onderwerpen in de zin
*Staan het onderwerp en persoonsvorm direct naast elkaar? 
->Dan is het een hoofdzin
*Staat er iets tussen het onderwerp en de persoonsvorm?
-> Dan is het een bijzin

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik was te laat in de les, omdat ik mijn wekker niet had gezet.

In de eerste zin staan pv en ond naast elkaar -> hoofdzin
In de tweede zin zit er iets tussen -> bijzin

Slide 24 - Tekstslide

let op!
Er zijn ook samengestelde zinnen met twee hoofdzinnen
Als de voegwoorden en, maar, want, of worden gebruikt, heb je twee hoofdzinnen
Je hebt nooit een zin met twee bijzinnen

Slide 25 - Tekstslide

Stappenplan
1) Zoek in beide zinnen onderwerp en persoonsvorm
2) Staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar? hoofdzin
3) Staan onderwerp en persoonsvorm niet naast elkaar? bijzin

Extra truc
Is het voegwoord maar, want, of, en? 
twee hoofdzinnen

Slide 26 - Tekstslide

De juf deelt de schriften uit, terwijl wij onze boeken zoeken
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 27 - Quizvraag

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 28 - Quizvraag

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 30 - Quizvraag