Klare Taal - les 13 - zinsbouw 2: samengestelde zin en voegwoorden



H
oi allemaal

het is:

vrijdag 4 april 2025

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



H
oi allemaal

het is:

vrijdag 4 april 2025

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

We herhalen:
> wat nevenschikkende zinnen zijn (voegwoorden MEDOW).

Je leert: 
> onderschikkende samengestelde zinnen zijn
> wat het effect is op de woordvolgorde.


Slide 2 - Tekstslide

Samengestelde zin (herhaling)
1. heeft twee persoonsvormenIk ben blij, want ze zon schijnt.

2. Nevenschikkende zin bestaat uit een zin met twee hoofdzinnen
> Ik ga naar huis, want ik ben ziek.

Bij twee hoofdzinnen, zijn beide zinnen even belangrijk.
Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar 

3. Je gebruikt hier alleen de voegwoorden:
maar, en, dus, of, want
= MEDOW

Slide 3 - Tekstslide

Maak een nevenschikkende samengestelde zin met een voegwoord uit MEDOW!

Slide 4 - Open vraag

Wat gebeurt er in een bijzin?
A
werkwoord staat naast de pv
B
werkwoord? wat is dat?
C
werkwoord staat naast het voegwoord
D
werkwoord staat aan het eind van de zin

Slide 5 - Quizvraag

De bij springt van bloem naar bloem.

Enkelvoudige of samengesteld?
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 6 - Quizvraag

Ik hou van pasta, dus ga ik vaak naar de pizzeria.

Enkelvoudige of samengesteld zin?
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 7 - Quizvraag

Ik heb helemaal geen zin om te koken.

Enkelvoudig of samengesteld?
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen.

Enkelvoudig of samengesteld?
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quizvraag

In een samengestelde zin staat altijd een voegwoord.
1. Geef 3 voorbeelden.

Slide 10 - Woordweb

Voegwoorden (nevenschikkend)
1. Een voegwoord dat twee hoofdzinnen verbindt.
De zinsbouw blijft gelijk: onderwerp - werkwoord, onderwerp -werkwoord.

Zij praten niet, maar zij schreeuwen.
Hij eet en hij drinkt tegelijk.
Ik kan hardlopen dus ik ben fit.
Wij lopen of wij fietsen naar huis.
Zij slaapt, want zij is moe.

ME(D)OW > maar, en, dus of, want
.

Slide 11 - Tekstslide

Voegwoorden (onderschikkend)
2. Een voegwoord dat een hoofdzin en een bijzin verbindt:

dat (zoals in Ik zag dat de trein vertraging hadof (zoals in Ik weet niet of de trein hier stopt)
en ook: dan, terwijl, om, omdat, doordat, zodat, zodra, als, toen, hoewel, tenzij, voor zover.

De zinsbouw verandert dan! 
a. het werkwoord verplaats naar het einde van de zin:
Hij belt de dokter, omdat hij heel veel last van hoofdpijn heeft.
b. onderwerp - werkwoord, werkwoord - onderwerp
Doordat het regende, gleed hij uit / Toen hij belde, wilde ik net weggaan. 



Slide 12 - Tekstslide

1. De huisarts zegt dat...........

Slide 13 - Open vraag

2. De assistente vraagt of...................

Slide 14 - Open vraag

3. De ambulance komt, zodra.......

Slide 15 - Open vraag

4. Ik moet naar de huisartenpost, omdat..............

Slide 16 - Open vraag

8. Je kan naar een specialist in het ziekenhuis, als .............

Slide 17 - Open vraag

11. We gaan naar het ziekenhuis, nadat ............................

Slide 18 - Open vraag

12. De specialist vraagt waarom.........

Slide 19 - Open vraag

Samengestelde zin (nieuw)
Samengestelde zinnen kun je ook omdraaien.

Hij rookt een pijp (hoofdzin), als hij zenuwachtig is (bijzin).
Als hij zenuwachtig is (bijzin), rookt hij een pijp (hoofdzin).

De volgorde verandert dus als de bijzin vóór de hoofdzin staat.

Slide 20 - Tekstslide

1. Het meisje valt, als ze niet uitkijkt.
Draai de zin om!

Slide 21 - Open vraag

2. Het plafond lekt, als het hard regent.
Draai de zin om!

Slide 22 - Open vraag

3. Ik weet niet of hij komt.
Draai de zin om!

Slide 23 - Open vraag

4. Zij weet waarom ik moet lachen.
Draai de zin om!

Slide 24 - Open vraag

5. Ik blijf binnen, tenzij de zon schijnt.
Draai de zin om!

Slide 25 - Open vraag

Opdrachten



Maak nu de oefenblad bij de les Voegwoorden.
Vraag vooraf: wat is een voorzetsel ook alweer?

Klaar?
Maak een pagina in je schrijven handout.





Slide 26 - Tekstslide