Examentraining Economie 2024

Examentraining Blok 2 6V
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Blok 2 6V

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dingen om te onthouden
  • Vraag over internationale concurrentiepositie? Altijd export/import  noemen
  • Vraag over averechtse selectie? Altijd goede en slechte risico’s noemen en premiestijging
  • Vraag over externe effecten?  Altijd iets noemen over maatschappelijk kosten/opbrengsten en dat het niet wordt doorberekend in de prijs
  • Vraag over de lopende rekening? Altijd export/import noemen
  • Verschuiving van de lijn? Altijd in je antwoord noemen ‘bij dezelfde prijs’

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dingen om te onthouden
  • Moreel wangedrag is geen expres dingen kapot maken.Dat is fraude
  • Bij vergelijkingen als MO=MK/TO=TK/GO=GTK/MO=0 altijd de prijs aflezen op de prijsafzetlijn
  • Ruilen over de tijd? Noem in je antwoord: ‘consumptie naar voren halen of uitstellen’
  • Vraag over saldo?  Noem zowel de inkomsten als uitgavenkant in je antwoord
  • Vraag over gevangendilemma/dominantie strategie? Noem de getallen uit de matrix!
  • Conjunctuur = bestedingen ; Structuur = productie
  • Berekening staat nooit op zich, maar is onderdeel van een uitleg. Daarom is het trekken van een conclusie bij een rekenvraag ook heel belangrijk!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dingen om te onthouden
Zo zorg je dat je maximale punten haalt bij rekenvragen:
  1. Lees de vraag goed, (vooral de laatste zin).
  2. Bepaal wat de vraag precies van je wil. Een getal? Een uitleg? Een getal als onderdeel van een uitleg? (beschrijf bijvoorbeeld de vraag in je eigen woorden)
  3. Maak voor jezelf duidelijk wat je gaat uitrekenen.
  4. Bepaal welke getallen uit de opgave je hiervoor nodig hebt (want opgaven geven ook altijd getallen die je helemaal niet nodig hebt). Schrijf deze getallen voor jezelf op een rijtje.
  5. Maak de berekening.
  6. Formuleer je antwoord met eventuele uitleg + berekening + eind-antwoord.
  7. Lees de vraag nog 1x goed. Heb je met jouw antwoord voldaan aan de vraag van het examen/toets?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dingen om te onthouden
Bekijk de eventuele bronnen goed.
  1. Eerst de titel bekijken
  2. Daarna de legenda bekijken
  3. Daarna goed kijken wat in de tabel/grafiek/tekst staat
  4. Kijk ook goed in welke eenheid de informatie staat. (moet je het nog vermenigvuldigen met 1.000??)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips 
Leer de begrippen! 
Ken je formules! 
Kijk het examen rustig door.
Gebruik een markeerstift, onderstreep de begrippen en laat deze terugkomen in je antwoord.
Markeer getallen in de inleidende tekst.
Maak gebruik van de gedachtenstreepjes. 


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je doen als je een antwoord niet weet?  
Tip 1: Bedenk wat je nodig hebt om deze vraag te beantwoorden.
Tip 2: Wordt een bepaald begrip genoemd in de vraag? Bedenk dat eerst wat dat begrip betekent en de formule die er eventueel bij hoort.
Tip 3: Kijk welke informatie er allemaal gegeven is. Welke informatie denk je nodig te hebben om de vraag te kunnen beantwoorden?
Tip 4: Wellicht weet je wel een deel van het antwoord, schrijf dit dan eerst op. Al schrijvende kom je waarschijnlijk wel tot de rest van het antwoord.
Tip 5: Weet je het echt even niet? Sla de vraag even over. Zet een sterretje voor de opgave zodat je weet dat je daar nog even naar moet kijken.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meest gemaakte fouten (deel 1)
  • Geen berekening. 
Schrijf alles op wat je ook intypt in je rekenmachine.
Voor alleen je berekening kan je ook al punten krijgen!
  • Zorg ervoor dat je alle opgaven hebt gemaakt.
Op het voorblad staat altijd hoeveel opgaven er zijn. Check of je dan ook alles hebt gemaakt.
  • Lees de bronnen goed!
Er wordt vaak iets gevraagd over de sterretjes/voetnoten uit een bron.
Kijk goed hoe de gegevens zijn weergegeven.
  • Schrijf altijd een eenheid achter je eindantwoord!
Kijk goed wat je hebt uitgerekend. Zijn het euro’s, kippen of stuks?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meest gemaakte fouten (deel 2) 
  • Als in de vraag wordt verwezen naar een bron, noem dit dan ook in je antwoord
In bron 1 zie ik dat …
  • Wel een berekening maar geen eindconclusie
Check of wat je hebt berekend ook echt antwoord is op de vraag!
  • Meer doen dan is gevraagd
Komt je antwoord overeen met de vraag?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruilen over de tijd
Domein E

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inflatie / deflatie
  • Het stijgen van de prijzen is inflatie


  • Het dalen van de prijzen in deflatie 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld vragen aan de klas:

Als een fiets eerst €100,- kost de prijs stijgt naar € 200,- Is het Inflatie of deflatie

En Als een telefoon eerst €500 kost en nu € 400 is het Inflatie of deflatie
Reele rente
Nominale rente index
Reele rente index =   -------------------------   x 100                                                                              Prijsindex                                                                                    

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Vermogensmarkt

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

contante/eindwaarde?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindwaarde
Voor de berekening van de eindwaarde bij samengestelde interest (rente) kan je de onderstaande formule gebruiken. 



EW(n) = eindwaarde na een aantal perioden n
K = beginkapitaal
i = interestpercentage (interestpercentage/100)
n= aantal perioden

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contante waarde (1)
Je kunt ook terugrekenen. Welk bedrag moet ik nu op mijn rekening zetten om over een aantal jaar een bepaald bedrag te krijgen?
  • Beginwaarde = contante waarde

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De AOW
  • De AOW is geregeld in de Algemene ouderdomswet (AOW).
  • De AOW is gebaseerd op het omslagstelsel.
  • Een omslagstelsel is gevoelig voor veranderingen in de      bevolkingsopbouw.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaaldekkingsstelsel
Een pensioenfonds (bedrijfspensioen) werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel.

De werkenden van nu betalen premie voor hun eigen pensioenuitkering voor later.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardevast of welvaartsvast
Een pensioen is waardevast of welvaartsvast. 

Waardevast --> Uitkeringen die aangepast worden aan de inflatie

Welvaartsvast --> Uitkeringen die de loonontwikkeling volgen 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrotingssaldo 
Begrotingssaldo = Verschil tussen verwachten inkomsten en uitgaven.
Begrotingstekort= Meer uitgaven dan inkomsten.
Begrotingsoverschot =
Meer inkomsten dan uitgaven. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staatsschuld
  • Staatsschuld
  • Nederland 2020: 
  •      Schuld: €491mld
  •      Bbp: €778mld 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het groei en stabiliteitspact

Het groei en stabiliteitspact bestaat uit een aantal voorwaarden waaraan de lidstaten moeten voldoen om de inflatie te beperken.

Belangrijkste voorwaarden:
- staatsschuld mag niet boven 60% van het BBP uitkomen
- financieringstekort mag niet meer dan 3% van het BBP bedragen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen oefenen
1. Je hebt een spaarrekening waarop 1,2% samengestelde interest(rente) per jaar wordt gegeven. Je hebt op 1-1-2000 een bedrag van €5000 op deze spaarrekening gezet. Hoeveel geld staat er eind 2021, nadat de rente van 2021 is bijgeschreven op je spaarrekening? 
2. Op 1-1-2050 ga je met pensioen. Je wil je pensioen dan in 1 keer uit
laten keren en verwacht dan €250.000 te ontvangen. Hoeveel is die
uitkering van €250.000 op 1 januari 2022 waard, als je rekent met
een rente van 0,8% per jaar.  

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oplossingen
1. Eindwaarde = €5000 x (1 + (1,2 : 100))^22
Eindwaarde = €5000 x (1,012)^22
Eindwaarde = €6.500,42
2. Contante waarde = €250.000 : (1 + (0,8 : 100))
^28
Contante waarde = €250.000 : (1,008)^28
Contante waarde = €200.006,96

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Risico en informatie 
Domein G

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wel of geen verzekering?
  • Hoe denkt de verzekerde / verzekeringsnemer over:
  • Risicoaversie: vermijden van risico
  • Risicospreiding: niet voor iedereen is het risico even groot
  • Solidariteit: mensen met weinig risico zijn bereid om te betalen voor mensen met een hoog risico
  • Afweging van kosten en risico 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen risico
Bij sommige verzekeringen moet je zelf een deel van de schade betalen. Dit noem je eigen risico.

Met een eigen risico betaal je minder premie dan bij een verzekering zonder eigen risico.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Premie berekenen
Risico = kans op schade x de gemiddelde hoogte van de schade 

Premie = Risico + winst/kostenoplag


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld premie berekenen
Aantal verzekeringsnemers: 150.000
kans op schade: 1 op 100
verwachte schade per gebeurtenis: €3000

Bereken de premie die moet worden gevraagd door de verzekeringsmaatschappij om 500.000 euro winst te draaien.
Oplossing
150.000 mensen verzekeren zich. De kans op schade is 1 op 100. Dus bij 1500 mensen zal er schade ontstaan. De schade is dan 3000 euro. De verzekeringsmaatschappij moet er dan rekening mee houden dat ze 1500 x 3000 = 4.500.000 euro moeten uitkeren. Ze willen ook 500.000 euro winst maken. Dus in totaal moeten ze 5 miljoen euro ophalen. 5.000.000 : 150.000 = 33,33 euro per verzekerde aan premie per jaar

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Asymmetrische informatie
  • De ene persoon heeft meer informatie dan de andere persoon.
  • Bij verzekeren: Je weet dat je 4 gaatjes heb in je kiezen en je sluit snel een tandartsverzekering af voordat je ze laat vullen bij de tandarts. Verzekeringsonderneming weet niet dat je de 4 gaatjes hebt en schat je risico op gemiddeld in terwijl ze dus uiteindelijk veel kosten aan je hebben. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Averechste selectie
  • De goede risico's vinden de premie te hoog worden en stoppen met de verzekering.
  • Wat is het gevolg voor de premie?
  • De premie gaat nog verder omhoog, want minder mensen die alleen premie betalen en geen schade claimen. 
  • Wat is het gevolg?
  • Steeds meer mensen vinden de premie niet meer opwegen te het risico en gaan ook weg. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Averechtse selectie

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moral hazard
In het Nederlands: moreel wangedrag

Wanneer mensen zich roekelozer gaan gedragen omdat ze toch wel verzekerd zijn en niet zelf hoeven op te draaien voor de schade. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moral hazard

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Averechtse selectie/Moreel wangedrag bestrijden
Optie 1: 
  • Premiedifferentiatie toepassen. 
  • Verschillende groepen krijgen verschillende premies. 
  • Bepalen door bijvoorbeeld: vragenlijsten, woonplaats, leeftijd, aantal schades in het verleden. 
  • Doel: slechte risico's betalen een hogere premie en goede risico's betalen een lagere premie. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Averechtse selectie/Moreel wangedrag bestrijden
Optie 2: 
  • Vrijwillig eigen risico toepassen
  • Eigen risico: Dan moet je het eerste deel van een schade zelf betalen
  • Goede risico's zullen een hoog eigen risico instellen in ruil voor lagere premie. 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Averechtse selectie bestrijden
Optie 3: 
  • De overheid stelt de verzekering verplicht.
  • Welke 2 particuliere verzekeringen zijn verplicht?
  1. Zorgverzekering
  2. WA verzekering motorvoertuigen

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Particuliere verzekeringen

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve verzekeringen

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies