In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
timer
10:00
Pak je leesboek, schrift, etui en boeken
We beginnen met nakijken van paragraaf 6.1.
Slide 1 - Tekstslide
Zeestromen hebben diverse invloeden op klimaatgebieden.
Zet de juiste invloed bij de juiste zeestroom.
Warme Zeestroom
Koude Zeestroom
Komt vanaf de polen
Zorgt voor veel neerslag
Zorgt voor droge lucht
Geeft ijsvrije havens
Komt vanaf de evenaar
Maakt het klimaat minder extreem
Slide 2 - Sleepvraag
GOED
FOUT
Een warme zeestroom loopt altijd van Noord naar Zuid
Een koude zeestroom zorgt voor droge klimaten aan de kust
Slide 3 - Sleepvraag
Leerdoel
In Europa zijn veel hoogteverschillen: van hooggebergte tot laagland. In deze paragraaf bekijk je welke gevolgen die hoogteverschillen hebben voor de temperatuur en de neerslag.
Leerdoelen:
Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw).
Slide 4 - Tekstslide
Benodigde voorkennis
Je weetdat hoe hoger je gaat hoe kouder het
wordt.
Je kunteen klimaatgrafiek aflezen
Je weethoe neerslag ontstaat
Je weet het verschil tussen hoogte- en
breedteligging
Slide 5 - Tekstslide
Klimaatfactoren
1. hoogteligging
2. breedteligging
3. wind- en zeestromen
Hoger hoger op een berg, hoe kouder.
1
Hoger de breedte hoe kouder.
2
Dicht bij zee, hoe milder het klimaat.
3
herhaling!
Slide 6 - Tekstslide
Reliëf en vorm van Europa
Hoogste gebergte van Europa = de Alpen.
De Mont Blanc is 4808m hoog
Ter vergelijking de Mount Everest is 8848m
Slide 7 - Tekstslide
Reliëf= Hoogteverschil in het landschap
Slide 8 - Tekstslide
Vorm van Europa
Europa is een schiereiland: aan 3 kanten zee
Binnen Europa zijn er verschillende schiereilanden
Europa heeft grote inhammen, de zee is nooit ver weg
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
ook een schiereiland?
Slide 11 - Tekstslide
Temperatuur en hoogte
Per 100 meter stijgen
daalt de temperatuur
met 0,6 graden.
Ofwel... per 1000 meter
stijgen daalt de
temperatuur met 6 graden.
Slide 12 - Tekstslide
Bijvoorbeeld
1000 m stijgen = 6°C minder
In de almweiden is het 10 graden. Je stijgt 1500 meter naar de mossen en korstmossen. Wat is de temperatuur daar?
Slide 13 - Tekstslide
timer
10:00
Pak je leesboek, schrift, etui en boeken
We beginnen met het gezamelijk lezen van paragraaf 6.2
Slide 14 - Tekstslide
Leerdoel
In Europa zijn veel hoogteverschillen: van hooggebergte tot laagland. In deze paragraaf bekijk je welke gevolgen die hoogteverschillen hebben voor de temperatuur en de neerslag.
Leerdoelen:
Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw).
Slide 15 - Tekstslide
Weer & klimaat
Hoe zit het? Overeenkomst en verschillen tussen het weer en het klimaat.
Het weer: tempratuur, neerslag, wind op bepaalde plaats en bepaalde tijd.
Het klimaat: Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over een periode van 30 jaar.
Slide 16 - Tekstslide
Reliëf en temperatuur
Slide 17 - Tekstslide
Reliëf en temperatuur
In de zomer:
gebergte houdt de koele zeelucht tegen
Warmer in Zweden dan in Noorwegen
Gebergte werkt als een klimaatscheiding
• Ander verband reliëf en temperatuur: 100 m stijging = 0,6 ⁰C kouder
Slide 18 - Tekstslide
Reliëf en neerslag
Het Scandinavisch Hoogland zorgt voor:
stuwingsregens aan de loefzijd > Bergen, kust, windkant
droogte aan de lijzijde / de regenschaduw > Lillehammer, landinwaarts, niet-windkant
Zonder bergen in het kustgebied:
aanlandige winden brengen neerslag in het binnenland van Europa
wel geldt: hoe verder landinwaarts, hoe minder neerslag