TC A1 6.1, 6.2, 6.3

TC A1 5.1, 5.2, 5.3
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TC A1 5.1, 5.2, 5.3

Slide 1 - Tekstslide

Welkom terug op school allemaal!


woensdag
5 juni
2025

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  • We beginnen met Thema 6. Dit thema gaat over kleding
  • We gaan het hebben over de lidwoorden de en het.
  • We leven in een spannende tijd: Je bent 'nieuw' in Nederland, hoe gaat het met jou en met je familie? Sommige mensen zijn bang, of verdrietig of hebben andere gevoelens of emoties. Daar gaan we over spreken.

Slide 3 - Tekstslide

Video kijken

Slide 4 - Tekstslide

Praat je mee: kleding 5.1*
Wat wil Daan kopen?
Koopt hij de trui?
En de broek?
Waarom niet?
Koopt hij een jas?

Slide 5 - Tekstslide

6.2 De en het
10. Bekijk de video. Wat betekenen de blauwe woorden?      lidwoorden
                           meervoud
                           verkleinwoorden
                           woordenboek

Slide 6 - Tekstslide

11. Wat hoor je?
12. Quiz: gebruik je de of het?
13. Maak zinnen, denk aan: 
       1 (wie/wat)    2 (werkwoord)    3 (rest)
       en gebruik de of het!

Slide 7 - Tekstslide

6.3 Kleding kopen
  • opdr 14 en 15   Luister naar de tekst
  • doe opdr 17  en 18                                    
  • opdr 19     Zeg na                                       
  • doe opdr 20 t/m 22                                  
  • opdr 23     praat samen                          

Slide 8 - Tekstslide

Nu komen foto's van de blauwe woorden van 6.1, 6.2, en 6.3.

- Ken je ze?
- Noem ook het lidwoord erbij (de /het)
- Kun je er ook een zin mee maken?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is dit? Noem ook het lidwoord en het meervoud.


  • het hemd    
  • de hemden

Slide 10 - Tekstslide

Wat is dit? Noem ook het lidwoord en het meervoud.


  • de broek     
  • de broeken

Slide 11 - Tekstslide

Wat is dit? Noem ook het lidwoord en het meervoud.


  • de sok        
  • de sokken

Slide 12 - Tekstslide

Wat is dit? Noem ook het lidwoord en het meervoud.


  • de onderbroek      
  • de onderbroeken

Slide 13 - Tekstslide

Wat is dit? 


  • het T-shirt 
  • de T-shirts

Slide 14 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de trui      
  • de truien

Slide 15 - Tekstslide

Wat is dit? 


  • de schoen      
  • de schoenen

Slide 16 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de rok        
  • de rokken

Slide 17 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de tas        
  • de tassen

Slide 18 - Tekstslide

Wat is dit?


  • het vest    
  • de vesten

Slide 19 - Tekstslide

Wat is dit?


  • het overhemd    
  • de overhemden

Slide 20 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de jas        
  • de jassen

Slide 21 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de medewerker        
  • de medewerkers      

Slide 22 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de knoop                  
  • de knopen               

Slide 23 - Tekstslide

Wat is dit?


  • het feest                      
  • de feesten                  

Slide 24 - Tekstslide

Wat is dit?

  • de paskamer      
  • de paskamers    

Slide 25 - Tekstslide

Wat is dit?

  • trouwen              
  • de bruiloft          

Slide 26 - Tekstslide

Wat is dit?


  • een moment(je) alstublieft

Slide 27 - Tekstslide

Wat is dit?


  • de (kleding)maat         

Slide 28 - Tekstslide

Wat is dit?


  • kleding passen   

Slide 29 - Tekstslide

Welke emotie zie je?

  • Verdriet
  • Waar zie je dat aan?
  • Wanneer voel jij je verdrietig?
  • Wat doe je dan? 

Slide 30 - Tekstslide

Welke emotie zie je?

  • Hij kijkt boos
  • Waar zie je dat aan?
  • Wanneer word jij boos?
  • Wat doe je dan

Slide 31 - Tekstslide

Welke emotie zie je?

  • Zij is bang
  • Hoe weet je dat?
  • Ben jij wel eens bang?

Slide 32 - Tekstslide

Welke emotie zie je?


  • Zij is blij
  • Hoe zie je dat?
  • Waar word jij blij van?

Slide 33 - Tekstslide

Welke emotie zie je?


  • Zij is moe.
  • Hoe zie je dat?
  • Wanneer voel jij je zo?

Slide 34 - Tekstslide

Welke emotie zie je?

  • Zij is zenuwachtig
  • Ken je een daar een ander                                                              woord voor?
  • Wanneer ben jij zenuwachtig?

Slide 35 - Tekstslide

Welke emotie zie je?


  • Zij ziet er ziek uit.
  • Voel jij je wel eens ziek?
  • Wat doe je dan?

Slide 36 - Tekstslide

Jullie hebben hard gewerkt,

dankjewel!

Tot volgende week!

Slide 37 - Tekstslide