Ecologie Les 6: Stikstofkringloop en eilandtheorie

Stikstofkringloop, eilandtheorie
H16 §2
H15 §2
Ecologie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stikstofkringloop, eilandtheorie
H16 §2
H15 §2
Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 6 (15.1)
Binas 93A2


Een ecoloog bepaalt de energiestromen bij organismen in een rivier. De efficiëntie waarmee planten met energie omgaan is Pp/I; bij herbivoren is dat Ph/Pp.

Wie gaan efficiënter om met energie, planten of herbivoren? Geef je berekening weer in procenten.
Belangrijk:
P = productiviteit op een bepaald niveau (Ph is productiviteit herbivoren)

Productiviteit is dus alle stoffen gebruikt voor groei (en ontwikkeling) van het organisme.

I = Inname, voor planten totale hoeveelheid fotosynthese, voor consumenten al het opgegeten voedsel. 

Lees af: bij planten P= 63 kJ/m2/dag
Bij planten I = 6300 kJ/m2/dag
Efficiëntie = 0,1     (=63 /  6300)



Slide 2 - Tekstslide

Opgave 6 (15.1)
Binas 93A2


Een ecoloog bepaalt de energiestromen bij organismen in een rivier. De efficiëntie waarmee planten met energie omgaan is Pp/I; bij herbivoren is dat Ph/Pp.

Wie gaan efficiënter om met energie, planten of herbivoren? Geef je berekening weer in procenten.
Belangrijk:
P = productiviteit op een bepaald niveau (Ph is productiviteit herbivoren)

Productiviteit is dus alle stoffen gebruikt voor groei (en ontwikkeling) van het organisme.

I = Inname, voor planten totale hoeveelheid fotosynthese, voor consumenten al het opgegeten voedsel. 

Lees af: bij herbivoren P = 63 kJ/m/dag
I = 6,3 kJ/m2/dag
Efficientie = 10% (=6,3/63)


Slide 3 - Tekstslide

Opgave 6 (15.1)
Binas 93A2


De productiviteit van de dieren die herbivoren eten (Pc) is 20%. Hoe groot is Pc in kJ/m2/dag?
Belangrijk:
P = productiviteit op een bepaald niveau (Ph is productiviteit herbivoren)

Productiviteit is dus alle stoffen gebruikt voor groei (en ontwikkeling) van het organisme.

I = Inname, voor planten totale hoeveelheid fotosynthese, voor consumenten al het opgegeten voedsel. 


20% van 6,3 = 1,26 kJ/m2/dag

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 6 (15.1)
Binas 93A2


Leg uit dat de herbivoren in een rivier meer van de planten eten dan de herbivoren in een bos.


In een bos hebben de planten meer houtige delen dan in een rivier. Hout is over het algemeen niet aantrekkelijk voor planteneters. In een rivier valt dus relatief meer te eten.

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 7 (15.1)
Binas 93A1


Hoeveel procent van de energie die bij fotosynthese is vastgelegd komt in de topcarnivoor?
Belangrijk:

We gaan van fotosynthese naar topcarnivoor. 

De berekening wordt dus:
Plant > herbivoor - 16%
herbivoor > carnivoor - 11,4%
carnivoor > topcarnivoor - 5,5%
= 1*0,162*0,114*0,055 = 0,001. Dus 0,1%

Dus totale hoeveelheid fotosynthese (100%) komt maar 16% bij herbivoor, van die 16% komt er 11,4 bij carnivoor en van die 11,4% komt maar 5,5% bij de topcarnivoor.  

Slide 6 - Tekstslide

Opgave 7 (15.1)
Binas 93A2

Bereken hoeveel procent van de energie die ongewervelde herbivoren, zoals krekels en sprinkhanen, binnen krijgen, terechtkomt in lichaamsstoffen (P/I).




Belangrijk:

I is wat er opgenomen wordt
A is wat er omgezet wordt naar nuttige stoffen
P is wat er omgezet wordt naar lichaamseigen stoffen.

Eerst van I naar A = 40%
Ongewervelde herbivoren

Daarna van A/I naar Pn = 40%.

0,4 * 0,4 = 0,16. Dus 16 %

Slide 7 - Tekstslide

Opgave 7 (15.1)
Binas 93A2

Bereken hoeveel procent van zijn voedsel een gewervelde herbivoor zoals een koe, omzet in bijvoorbeeld vlees en melk.



Belangrijk:

I is wat er opgenomen wordt
A is wat er omgezet wordt naar nuttige stoffen
P is wat er omgezet wordt naar lichaamseigen stoffen.

Eerst van I naar A = 50%
Gewervelden (endotherm), herbivoor

Daarna van A/I naar Pn = 2%.

0,5 * 0,02 = 0,01. Dus 1%.

Slide 8 - Tekstslide

Opgave 7 (15.1)
Binas 93A2

Wat valt je op aan de gegevens (7c, Binas 93A2).



Belangrijk:

Vage vraag. 

Goed aflezen tabel in boek, vraag lijkt over de binastabel te gaan...


De sprinkhaan en de meelworm bevatten flink wat eiwitten, vergelijkbaar met de kip. De krekel en de sprinkhaan bevatten weinig vetten, vergelijkbaar met de kip.

Slide 9 - Tekstslide

Deze les
- kun je onderdelen van stikstofkringloop uitleggen
- weet je waar organismen fosfaat voor gebruiken en hoe zij aan fosfaat komen.

Slide 10 - Tekstslide

Snelle koolstof
Bouwsteen in alle organische stoffen: vet, eiwit, koolhydraat, DNA, enz.

Snelle koolstofkringloop
Bron van koolstof: CO2 
Opname door: fotosynthese (glucose)
Gebruikt door hele voedselketen.
Door verbranding komt CO2 weer vrij.

Slide 11 - Tekstslide

Langzame koolstof
Bij anaerobe verbranding door bacterien komt koolstof als CH4 vrij.

Langzame koolstofkringloop:
Ook is veel koolstof opgeslagen in fossielen in kalkgesteenten of fossiele brandstoffen.
Bij vrijkomen dragen bij aan versterkt broeikaseffect.

Slide 12 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Stikstof nodig voor verschillende organische stoffen: DNA, aminozuren, chlorofyl.

Bron van koolstof: NO3-

Opname door: stikstofassimilatie
Gebruikt door hele voedselketen.

Bij afbraak door bacteriën komt stikstof weer vrij (in verschillende vormen).

Nitraat, bevat stikstof die planten kunnen opnemen.
Stikstofassimilatie is het inbouwen van stikstof in grotere andere stoffen (zoals DNA en aminozuren)
Dieren eten planten en verteren eiwitten, DNA tot de bouwstenen (met daarin stikstof). Deze bouwstenen (aminozuren en nucleotiden) nemen zij op in hun darmen en maken daar hun eigen stoffen van (DNA en eiwitten), dit wordt voorgezette assimilatie genoemd.
Bacterien doen hetzelfde als dieren. Ze eten (dode resten van) planten en dieren en verteren de stikstofrijke stoffen (DNA, eiwitten) en gebruiken de bouwstenen die ontstaan om eigen stikstofrijke stoffen te maken.

Slide 13 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Als producenten NO3- opnemen, assimileren zij dit naar organische stoffen. 

Consumenten en reducenten maken hier, na vertering, hun eigen organische stoffen van.

Nitraat, stof met stikstof die planten kunnen opnemen.
Stikstofassimilatie is het inbouwen van stikstof in grotere andere stoffen (zoals DNA en aminozuren)
Dieren eten planten en verteren eiwitten, DNA tot de bouwstenen (met daarin stikstof). Deze bouwstenen (aminozuren en nucleotiden) nemen zij op in hun darmen en maken daar hun eigen stoffen van (DNA en eiwitten), dit wordt voorgezette assimilatie genoemd.
Bacterien doen hetzelfde als dieren. Ze eten (dode resten van) planten en dieren en verteren de stikstofrijke stoffen (DNA, eiwitten) en gebruiken de bouwstenen die ontstaan om eigen stikstofrijke stoffen te maken.

Slide 14 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Stikstof komt vrij in de kringloop in:
- dode organismen (organische stoffen)
- door dissimilatie van eiwitten als ureum/urinezuur

Beide worden door bacterien afgebroken naar ammoniak.


Hier zie je pijl met (dode) resten van planten en dieren. Hierin zitten stikstofrijke stoffen.
Overtollige aminozuren worden verbrandt (dissimilatie) en daarbij onstaat ureum (of urinezuur, bij vogels, of ammoniak, bij vissen).

Slide 15 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Ammoniak komt in de bodem terecht en reageert naar ammoniumionen (en terug).
In de bodem zitten bacteriën die energie kunnen halen uit de omzetting van:

- ammoniak (NH3) naar stikstofgas (N2)
- ammoniumionen (NH4+) naar nitriet (NO2-)
- nitriet (NO2-) naar nitraat (NO3-)
- nitraat (NO3-) naar ammoniumionen (NH4+)
- nitraat (NO3-) naar stikstofgas (N2)


Hier zie je pijl met (dode) resten van planten en dieren. Hierin zitten stikstofrijke stoffen.
Overtollige aminozuren worden verbrandt (dissimilatie) en daarbij onstaat ureum (of urinezuur, bij vogels, of ammoniak, bij vissen).
Ammoniak naar stikstofgas laat stikstof uit de bodem verdwijnen. 
Deze stikstof kan alleen terugkomen door bacterien die stikstofgas kunnen opnemen en omzetten in nitraat.
De pijl van nitraat naar ammoniumionen is niet weergegeven, dit is een verstorende route.
Omzetten van nitraat naar stikstofgas is een verstorende route omdat de stikstof uit de bodem verdwijnt. Dit kan alleen terug de bodem inkomen als andere bacterien stikstofgas weer omzetten naar nitraat.
Deze nitrietbacterien zorgen voor een belangrijke omzetting van ammoniumionen naar nitriet. Nitriet kan alleen maar omgezet worden naar nitraat (door nitraatbacteriën).
Nitraatbacterien zetten nitriet om in nitraat. Door deze omzetting komt er nitraat in de bodem dat weer door planten gebruikt kan worden.

Slide 16 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Stikstofgas dat in de atmosfeer zich bevindt kan door sommige bacteriën omgezet worden in nitraat. 

Stikstof in de lucht kan zure regen veroorzaken of vermesting.

Stikstof kan ook verloren gaan door uitspoeling naar andere ecosystemen (rivieren/zee).
Dit kan leiden tot eutrofiëring.



 

Hier zie je pijl met (dode) resten van planten en dieren. Hierin zitten stikstofrijke stoffen.
Overtollige aminozuren worden verbrandt (dissimilatie) en daarbij onstaat ureum (of urinezuur, bij vogels, of ammoniak, bij vissen).
Ammoniak naar stikstofgas laat stikstof uit de bodem verdwijnen. 
Deze stikstof kan alleen terugkomen door bacterien die stikstofgas kunnen opnemen en omzetten in nitraat.
De pijl van nitraat naar ammoniumionen is niet weergegeven, dit is een verstorende route.
Omzetten van nitraat naar stikstofgas is een verstorende route omdat de stikstof uit de bodem verdwijnt. Dit kan alleen terug de bodem inkomen als andere bacterien stikstofgas weer omzetten naar nitraat.
Deze nitrietbacterien zorgen voor een belangrijke omzetting van ammoniumionen naar nitriet. Nitriet kan alleen maar omgezet worden naar nitraat (door nitraatbacteriën).
Nitraatbacterien zetten nitriet om in nitraat. Door deze omzetting komt er nitraat in de bodem dat weer door planten gebruikt kan worden.
Deze bacterien nemen stikstofgas uit de atmosfeer op en maken hier nitraat van. Deze bacterien leven vaak in de wortelknolletjes van planten. De plant neemt de nitraat op, de bacterie krijgt van de plant glucose: symbiose.
Uitspoeling naar andere ecosystemen kan er voor zorgen dat daar eutrofiëring (algenbloei) plaatsvindt.

Slide 17 - Tekstslide

Oefenen
Maken vragen 16.2

Slide 18 - Tekstslide

Populatiegrootte
Grootte van een populatie varieert.
Afname door:
- sterfte,
- emigratie
Toename door:
- geboorte,
- immigratie.
Hoe hebben (a)biotische factoren invloed hierop? 
Factoren kunnen dichtheidsafhankelijk (bijv. concurrentie) zijn of onafhankelijk (bijv. ramp).

Slide 19 - Tekstslide

Wat bepaalt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven?
Op welk eiland verwacht je de meeste soorten?

Slide 20 - Tekstslide

Eilandtheorie
Eilandtheorie voorspelt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven. 

Basis eilandtheorie:
immigratie en extinctie.

Groter eiland: meer ruimte en niches
Dichtbij vaste land: meer immigratie



VS -->

Slide 21 - Tekstslide

Eilandtheorie
Eilandbiogeografiemodel

Slide 22 - Tekstslide