Les 8.6 Reactiesnelheid

Les 8.6 Reactiesnelheid
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 8.6 Reactiesnelheid

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Les 8.6 Reactiesnelheid
  • Maken opgaven

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 8.6 Reactiesnelheid
  • Je kunt uitleggen hoe vijf factoren de reactiesnelheid beïnvloeden.
  • Je kunt uitleggen welke factoren van invloed zijn op het bederven van voedsel.

Slide 3 - Tekstslide

Snelle verbrandingen
Snelle verbranding

Explosie
  • Tijdsduur: kort
  • Reactiesnelheid: hoog (hoeveelheid stof die er in een bepaalde tijd reageert of ontstaat).

Slide 4 - Tekstslide

Langzame reacties
Lichaam: stoffen ‘verbranden’.

Langzame verbranding (zonder vuurverschijnsels)
  • Lichaam
  • Roesten van ijzer

 

Slide 5 - Tekstslide

Factoren die invloed hebben op de reactiesnelheid:

1. Soort stof
2. Verdelingsgraad
Verdelingsgraad: wanneer je de stoffen fijner verdeeld, is de verdelingsgraad hoger.
3. Concentratie
4. Temperatuur
5. Aanwezigheid van een katalysator
Katalysator verhoogt de reactiesnelheid, maar wordt zelf niet verbruikt tijdens de reactie.


 

Slide 6 - Tekstslide

Langzame reacties
1. Soort stof
  • Verbranding papier VS plastic
2. Verdelingsgraad
  • Verbranding suikerkorrels VS poedersuiker
3. Concentratie
  • Sterk zuur VS minder sterk zuur
4. Temperatuur
  • Hoge temperatuur VS lage temperatuur
5. Aanwezigheid van een katalysator
  • Wel katalysator VS géén katalysator


 

Slide 7 - Tekstslide

Conserveren
  • Conserveren: het langer houdbaar maken van voedsel, als de concentratie zuur, zout, suiker of alcohol hoog genoeg is, kunnen bacteriën en schimmels niet meer goed groeien. 

 

Slide 8 - Tekstslide

E-nummer
  • E-nummer: een code die de Europese Unie toekent aan goedgekeurde toevoegingen (additieven) in voedsel, zoals kleur-, geur- en smaakstoffen, conserveermiddelen en emulgatoren
  • Binas tabel 45

 

Slide 9 - Tekstslide

Maken: 3 t/m 15 (vanaf blz 139)
6c , 14e, 15 d niet maken

Slide 10 - Tekstslide

3
  • a) Er is slechts een uiterst dun laagje aangebracht. Als de stof aan de reactie deel zou nemen, zou dit laagje snel verdwijnen. Platina en palladium nemen niet deel aan de reactie en werken dus als katalysator
  • b) De katalysator is dan heet geworden door de uitlaatgassen. De reactiesnelheid neemt dan toe

Slide 11 - Tekstslide

4
  • a) De houtspaanders hebben een grotere verdelingsgraad dan de dikke houtblokken
  • b) Gele vlammen duiden op een onvolledige verbranding, waarbij roet ontstaat. Dit roet komt in de schoorsteen terecht. Je moet het roet laten verwijderen, omdat de schoorsteen anders in brand kan vliegen.

Slide 12 - Tekstslide

5
  • a) lijn 3
  • b) lijn 2
  • c) lijn 1

Slide 13 - Tekstslide

6
  • a) 2H2O2 --> 2 H2O + O2
  • b) Zuurstof
  • c) -
  • d) Bij de ontleding van waterstofperoxide ontstaat water. Aan het eind van de proef zit er dus meer water in het bekerglas dan aan het begin van de proef

Slide 14 - Tekstslide

6
  • e) De zuurstof die ontstaat is gasvormig en zal uit de vloeistof, en dus uit het bekerglas, ontsnappen. Het bekerglas weegt na de proef dus minder dan voor de proef.

Slide 15 - Tekstslide

7
  • a) Ze kan een gloeiende houtspaander boven het bekerglas houden. Als deze feller begint te gloeien, bestaan de belletjes inderdaad uit zuurstof
  • b) Zonder bruinsteen verloopt de reactie langzaam; met bruinsteen verloopt de reactie erg snel. Bruinsteen werkt dus als katalysator.

Slide 16 - Tekstslide

7
  • c) Mira moet de bruinsteen uit het water filteren, drogen en daarna wegen. Als het bruinsteenpoeder 5 g weegt, is er geen bruinsteen verbruikt.
  • d) naam: mangaan(IV)oxide
  • formule: MnO2

Slide 17 - Tekstslide

8
  • a) C
  • b)  Demi kan de aardbeien in de koelkast leggen. Of: Ze kan de aardbeien koken. Als ze ook suiker toevoegt, maakt ze jam.

Slide 18 - Tekstslide

9
  • a) citroenzuur
  • b)  Nee, citroenzuur is een stof die in het menselijk lichaam (in elke cel) voorkomt. E-330 is dus totaal ongevaarlijk.

Slide 19 - Tekstslide

10
  • Door het hoge zoutgehalte kunnen micro-organismen niet groeien

Slide 20 - Tekstslide

11
  • a) niet, niet, wel
  • b) B
  • c) onjuist, juist, juist

Slide 21 - Tekstslide

12
  • a) C
  • b) UHT-melk is langer houdbaar dan gepasteuriseerde (verse) melk. Hoe minder micro-organismen, hoe groter de houdbaarheid. UHT vindt dus bij de hoogste temperatuur plaats.

Slide 22 - Tekstslide

12
  • c) Door de hoge temperatuur gaat de smaak tijdens het UHT-proces achteruit. Daarom kiezen veel mensen voor gepasteuriseerde melk.
  • d) In rauwe melk kunnen allerlei schadelijke micro-organismen zitten die je ziek kunnen maken. (Er kan listeria, E. coli of salmonella in zitten.)

Slide 23 - Tekstslide

13
  • a) Het is een hulpstof die door de EU is goedgekeurd
  • b) 2 NaHCO3 (s) --> Na2CO3 (s) + H2O(g) + CO2(g)
  • c) De beginstof is een vaste stof. Water en koolstofdioxide ontstaan als gas, door het ontstaan van deze gassen rijst het deeg.

Slide 24 - Tekstslide

14
  • a) methaan
  • b) A
  • c) 2 H2S + 3 O2 --> 2 SO2 + 2 H2O
  • d) A
  • e) -

Slide 25 - Tekstslide

15
  • a) 2 KClO3 --> 2 KCl + 3 O2
  • b) C
  • c) D
  • d) -
  • e) C

Slide 26 - Tekstslide