Werkwoordspelling klas 2 week 2
1 / 33
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Wanneer kunnen we schaatsen?
donderdag
vrijdag
zaterdag
IT GIET OAN!
Slide 2 - Poll
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Vorig jaar ben ik van Utrecht naar Bilthoven (verhuizen).
Slide 7 - Open vraag
Vroeger (uiten) mannen hun verdriet nog niet zo als nu.
Slide 8 - Open vraag
Vervoeg de werkwoorden: (worden) jij ook zo boos als iemand je op Markplaats te weinig geld (bieden)?
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Video
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Welke werkwoordsvorm moet je gebruiken? Mijn ouders hebben (beweren) dat ik een puppy krijg.
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm
D
gebiedende wijs
Slide 15 - Quizvraag
Vervoeg nu het werkwoord! Mijn ouders hebben (beweren) dat ik een puppy krijg.
Slide 16 - Open vraag
Welke werkwoordsvorm moet je gebruiken? Van zeurende kinderen (worden) hij chagrijnig.
A
infinitief
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm
D
gebiedende wijs
Slide 17 - Quizvraag
Vervoeg nu het werkwoord! Van zeurende kinderen (worden, pv tt) hij chagrijnig.
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Ze heeft nooit alleen naar de bioscoop (durven)
A
gedurft
B
gedurfd
C
gedurfdt
Slide 22 - Quizvraag
Onze pizza werd veel te laat (bezorgen).
A
bezorgt
B
bezorgd
C
bezorgen
D
bezorgdt
Slide 23 - Quizvraag
Wij hebben gisteren teveel (betalen)
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Hij (verpesten) gisteren de test
A
verpestte
B
verpeste
Slide 26 - Quizvraag
De (verpesten) test
A
verpestte
B
verpeste
Slide 27 - Quizvraag
Zij (mv) (kleden) zich gisterochtend aan.
Slide 28 - Open vraag
De (aankleden) mensen.
