Entreeticket - Spelling van het werkwoord

Deel 1, les 3: 
Werkwoorden spellen

entreeticket
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deel 1, les 3: 
Werkwoorden spellen

entreeticket

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De werkwoordsvormen

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord = een woord dat een werking (of handeling) of een toestand aangeeft
Zonder ww -> zin meestal niet volledig
Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
Vandaag zullen we beginnen met de leerstof over de spelling van het werkwoord.
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
stam
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 3 - Quizvraag

= onvervoegde vorm
= eindigt meestal op -(e)n

Trucje: 'ik zal' of 'ik wil' kun je ervoor plaatsen
Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
Als je bij de infinitief 'verhuizen'  de uitgang '-en' weglaat, krijg je 'verhuiz'.
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
stam
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 4 - Quizvraag

= komt vaak overeen met de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd, maar dat is niet altijd zo

bv. werken -> werk (= stam + 1e p. enk. in tt)

bv. verhuizen -> verhuiz (= stam)
                          -> verhuis (= 1e p. enk. in tt)
Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
Vandaag herhalen we opnieuw leerstof uit het eerste
middelbaar. 
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
imperatief
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 5 - Quizvraag

= vervoegde vorm
= komt in persoon en getal overeen met het onderwerp
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin NIET?
timer
0:15
A
verander het getal van de zin (enk -> mv / mv -> enk)
B
het antwoord op de vraag 'wie/wat doet iets?'
C
verander de tijd van de zin (tt -> vt / vt -> tt)
D
Stel een ja-neevraag.

Slide 6 - Quizvraag

Onderwerp:
- Wie/wat doet iets?
- Verander van getal.
- Stel een ja-neevraag (tweede plaats, na pv).
Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
"Maak de quiz", zei de leerkracht.
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
imperatief
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 7 - Quizvraag

= gebiedt of verbiedt iets aan iemand
= schrijf je zoals de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd (ik-vorm).

Trucjes:
- Heeft je zin geen onderwerp? Dan is er waarschijnlijk een imperatief.
- Een imperatief staat altijd als eerste woord van de zin.
Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
Soms hadden leerlingen zich vergist als ze een werkwoord moesten spellen.
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
stam
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 8 - Quizvraag

= een vorm om een voltooide tijd te vormen

Trucje: 'ik ben' of 'ik heb' ervoor plaatsen
Herhalen!
Die ene leerling zal dit een gemakkelijke les vinden. 

De leerlingen van vorig schooljaar hebben veel geoefend.

Slide 9 - Tekstslide

1. Onderstreep alle ww'en.
2. Zoek de pv.
3. Geen pv, maar wel ww in het begin van de zin? = een imp
4. Benoem de vorm van de overige ww'en: vd en/of inf.
Welke vorm heeft een tegenwoordige en verleden tijd?
timer
0:15
A
persoonsvorm
B
stam
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 10 - Quizvraag

Enkel de pv kan in een bepaalde tijd staan.

Een stam, vd, inf en imp kunnen dat NIET. Ze hebben maar één vorm.
Werkwoorden correct vervoegen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
Tijdens deze lessen is het belangrijk dat je veel (antwoorden) ___________________ .
timer
0:20

Slide 12 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
 3 vragen stellen = pv
2. Markeer het onderwerp of de onderwerpen.
3 vragen stellen = je = onderwerp
3. Tt of vt?
Lees de zin goed! = tt
4. Welk persoon en getal?
2e p. enk. + GEEN INVERSIE
5. Welke stam en uitgang?
(antwoord(en)) antwoord + t
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
(vinden - tt) ___________________ je vriendin spelling gemakkelijk?
timer
0:20

Slide 13 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
 3 vragen stellen = pv
2. Markeer het onderwerp of de onderwerpen.
3 vragen stellen = je vriendin = onderwerp
3. Tt of vt?
Lees de zin goed! = tt
4. Welk persoon en getal?
3e p. enk. 
5. Welke stam en uitgang?
(vind(en)) vind + t
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
Het (lopen - vt) ___________________ niet altijd even vlotjes.
timer
0:20

Slide 14 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
 3 vragen stellen = pv
2. Markeer het onderwerp of de onderwerpen.
3 vragen stellen = het = onderwerp
3. Tt of vt?
Het staat er al. = vt
4. Sterk of zwak werkwoord?
sterk
5. Schrijf het zoals je het hoort in de vt.
liep
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
De leerkracht (verwachten - vt) ___________________  dat je heel wat oefende.
timer
0:20

Slide 15 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
 3 vragen stellen = pv
2. Markeer het onderwerp of de onderwerpen.
3 vragen stellen = de leerkracht = onderwerp
3. Tt of vt?
Het staat er al. = vt
4. Sterk of zwak werkwoord?
zwak
5. -te(n) of -de(n)? 'T eXKoFSCHiP
-te(n)
6. Enkelvoud of meervoud?
de leerkracht = enkelvoud
7. Wat is de stam en uitgang?
(verwacht(en)) verwacht + te
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
We (juichen) ___________________ toen we het onder de knie hadden.
timer
0:20

Slide 16 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
 3 vragen stellen = pv
2. Markeer het onderwerp of de onderwerpen.
3 vragen stellen = we = onderwerp
3. Tt of vt?
Lees goed de zin! = vt
4. Sterk of zwak werkwoord?
zwak
5. -te(n) of -de(n)? 'T eXKoFSCHiP
-te(n)
6. Enkelvoud of meervoud?
we = meervoud
7. Wat is de stam en uitgang?
(juich(en)) juich + ten
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
De leerkracht heeft altijd in ons (geloven) ___________________.
timer
0:20

Slide 17 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
'ik heb' ervoor plaatsen = vd
2. Sterk of zwak werkwoord?
zwak
3. -t of -d? 'T eXKoFSCHiP of kijk naar vt van de pv
(geloofde) -d -> geloofd

Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
Na de toets heeft de leerkracht ons (prijzen) ___________________ omdat we hard hadden gewerkt.
timer
0:20

Slide 18 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
'ik heb' ervoor plaatsen = vd
2. Sterk of zwak werkwoord?
sterk
3. Schrijf het zoals je het hoort. STUDEREN + kijken naar betekenis!
geprezen 
Vervoeg het werkwoord in onderstaande zin
correct.
(onthouden) ___________________ de theorie goed.
timer
0:20

Slide 19 - Open vraag

1. Onderstreep of bekijk alle werkwoorden. Ga na welke vorm je moet vervoegen.
geen onderwerp + staat vooraan = imp
Er wordt iets geboden.
2. 1e p. enk. in de tt van het werkwoord?
onthou(d)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies