Oefentoets H5

Economie
Herhaling H5

Rekenmachine nodig
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Economie
Herhaling H5

Rekenmachine nodig

Slide 1 - Tekstslide

Hier volgen drie vormen van marketing:
1. Reclame via de radio
2. Reclame via de tv
3. Reclame via internet
Met welke vorm bereik je volgens juni de meeste jongeren? Leg je keuze uit

Slide 2 - Open vraag

Een kernmerk van de weekmarkt is dat je ernaartoe kunt gaan en er producten kunt kopen. Welke twee van de volgende markten hebben hetzelfde kenmerk als de weekmarkt?

Kies uit: kerstmarkt - oliemarkt - rommelmarkt - woningmarkt

Slide 3 - Open vraag

Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd
C
Meer mensen willen een huis kopen
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen

Slide 4 - Quizvraag

Bij het opruimen van je kamer kom je erachter dat je veel spullen bezit die je al lang niet meer gebruikt hebt. Je besluit daarom om een aantal spullen via internet te verkopen.
Zorg je op deze manier voor vraag of voor aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 5 - Quizvraag

Hoe noem je de prijs die je als winkelier aan de groothandel betaalt voor goederen die je later wilt gaan kopen?

Slide 6 - Open vraag

Voor je telefoonwinkel koop je een smartphone in voor €140. Je rekent met een brutowinstmarge van 45%.
Wat is de verkoopprijs van deze telefoon?
A
€ 140
B
€ 185
C
€ 96,55
D
€ 203

Slide 7 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip kun je op de stippellijn invullen?
A
afzet
B
brutowinstopslag
C
inkoopprijs
D
verkoopprijs

Slide 8 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist:

Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt met de verkoop van producten, is de verkoopprijs
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist:

De afzet is de omzet x de verkoopprijs
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welke drie van de volgende producten vallen onder het btw-tarief van 21%?
21%
aardbeien
chips
fiets
frisdrank
telefoon
voetbal

Slide 11 - Sleepvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist:

Als consument betaal je de btw rechtstreeks aan de belastingdienst
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist:

Een winkelier kan zelf bepalen of hij het hoge of lage btw-tarief gebruikt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist:

Voor de meeste producten betaal je 21% btw
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

In de fietsenwinkel staat een sportfiets van €889,35 (inclusief 21% btw). bereken de prijs van de fiets exclusief btw
A
€ 1076,12
B
€ 186,76
C
€ 735
D
€ 154,35

Slide 15 - Quizvraag

In een huis-aan-huisfolder zie je een aanbieding van een tennisracket. Die kost nu € 49,90. Deze prijs is de:
A
consumentenprijs
B
inkoopprijs
C
verkoopprijs exclusief btw

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de inkoopwaarde?
A
De prijs waarvoor een winkelier een product inkoopt dat hij later wil verkopen
B
Het bedrag dat een winkelier bij de inkoopprijs optelt
C
Het totaalbedrag dat een bedrijf ontvangt voor de verkoop van producten
D
Het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten

Slide 17 - Quizvraag

Met welke formule bereken je de brutowinst?
A
brutowinst = afzet - inkoopwaarde
B
brutowinst = afzet + inkoopwaarde
C
brutowinst = omzet - inkoopwaarde
D
brutowinst = omzet + inkoopwaarde

Slide 18 - Quizvraag

De omzet van een reisbureau is €50.000. De inkoopwaarde is € 2.500 en de bedrijfskosten zijn € 21.900.
Wat is de nettowinst van het reisbureau?
A
€ 47.500
B
€ 25.600
C
€ 50.000
D
€ 28.100

Slide 19 - Quizvraag

Hoe ging de oefentoets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll