5.1 Neerslag 4VWO

5.1 Neerslagreacties
Wat is een neerslagreactie?
Wat is een dynamisch evenwicht?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.1 Neerslagreacties
Wat is een neerslagreactie?
Wat is een dynamisch evenwicht?

Slide 1 - Tekstslide

Oplossen van een zout
  • Binas tabel 45A:
  • g: goed oplosbaar (vb: NaCl)
  • m: matig oplosbaar (vb: MgSO3)
  • s: slecht oplosbaar (vb: CaCO3)
  • r: reageert in water (vb: CaO)

Slide 2 - Tekstslide

Hoe lost het zout ZnCl2 op in water?
A
Goed
B
Slecht
C
Matig
D
Reageert in water

Slide 3 - Quizvraag

Hoe lost het zout BaSO4 op in water?
A
Goed
B
Slecht
C
Matig
D
Reageert in water

Slide 4 - Quizvraag

Hoe lost het zout lood(II)hydroxide op in water?
A
Goed
B
Slecht
C
Matig
D
Reageert in water

Slide 5 - Quizvraag

Neerslag
  • Een vaste stof
  • Wordt gevormd als je ionen bij elkaar doet die in Binas tabel 45A een s geven. 
  • Als je bijvoorbeeld oplossing met calciumionen en carbonaationen mengt, krijg je CaCO3

Slide 6 - Tekstslide

CaCO3
  • Natriumcarbonaat: Na2CO3
    Na2CO3 -> 2 Na+ + CO32-
  • Calciumnitraat: Ca(NO3)2
    Ca(NO3)2 -> Ca2+ + 2 NO3-
  • Tabel invullen volgens Binas tabel 45A
NO3-
CO32-
Na+
g
g
Ca2+
g
s

Slide 7 - Tekstslide

CaCO3
  • Ca2+ en CO32- vormen samen
     een slecht oplosbaar zout
    volgens de tabel
  • Neerslagreactie:
    ion 1 + ion 2 -> vast zout
  • Ca2+ + CO32- -> CaCO3
NO3-
CO32-
Na+
g
g
Ca2+
g
s

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de neerslagreactie die plaatsvindt als je een kaliumjodide- en lood(II)nitraat-oplossing mengt?
A
Pb2+ + I- -> PbI
B
K+ + NO3- -> KNO3
C
2 K+ + NO3- -> K2NO3
D
Pb2+ + 2 I- -> PbI2

Slide 9 - Quizvraag

Kaliumjodide + lood(II)nitraat
  • KI -> K+ + I-
  • Pb(NO3)2 -> Pb2+ + 2 NO3-
  • Minitabel ----->
  • Pb2+ en I- vormen een neerslag
  • Pb2+ + 2 I- -> PbI2 (s)
I-
NO3-
K+
g
g
Pb2+
s
g

Slide 10 - Tekstslide

Je ziet dat NO3- en K+ niks doen en daarom ook niet in de reactievergelijking staan

Slide 11 - Tekstslide

Dynamisch evenwicht
  • Heterogeen evenwicht: Als alle stoffen in het evenwicht niet in dezelfde fase zijn (bijvoorbeeld (s) en (aq))
  • Homogeen evenwicht: Als alle stoffen in het evenwicht wel in dezelfde fase zijn (bijvoorbeeld alles (aq))
  • Tegenhanger van een dynamisch evenwicht: een statisch evenwicht (bijvoorbeeld een wip die in evenwicht is)

Slide 12 - Tekstslide

Dynamisch evenwicht
  • Bij slecht en matig oplosbare zouten stelt zich een dynamisch evenwicht in
  • Eerder al gezien in H3 met jood in wasbenzine en water.
  • Er gaat net zoveel en snel de ene kant op als dat het de andere kant op gaat.
  • Dus er lijkt niks te gebeuren, maar dat gebeurt wel

Slide 13 - Tekstslide

Samenvattend
  • Ionen kunnen met andere ionen neerslaan, volgens Binas tabel 45A.
  • Vormen daarbij een neerslag.
  • Maak een mini tabelletje om te kijken welk neerslag
  • Het neergeslagen zout is in dynamisch evenwicht met de oplossing

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor evenwicht is het volgende evenwicht:

CaSO4 (s) <-> Ca2+ (aq) + SO42- (aq)
A
Statisch heterogeen evenwicht
B
Dynamisch homogeen evenwicht
C
Statisch homogeen evenwicht
D
Dynamisch heterogeen evenwicht

Slide 15 - Quizvraag