Chapitre 6 bron H: futur Proche

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

                  Futur proche - toekomende tijd

                                    Uitleg en opdrachten

      

 

Deze les

Je volgt deze les thuis (X-groep) of op school (Y-groep). Doorloop alle dia's en vul steeds jouw antwoorden in. 

Aan het einde van de les:

1. Kan ik het werkwoord aller toepassen

2. Kan ik de toekomende tijd in een Franse tekst herkennen.

3. Kan ik een Franse zin in de toekomende tijd zetten

Werkwoord aller

We beginnen met het werkwoord aller (= gaan).

VERVOEGING WERKWOORD ALLER

• Je vais = ik ga
  
• Tu vas = jij gaat
• Il / elle va = hij/zij gaat
• On va = wij gaan
• Nous allons = wij gaan
• Vous allez = jullie gaan/ u gaat
• Ils / elles vont = zij gaan

Et maintenant à vous!

Sleep de juiste vormen van het werkwoord aller naar de juiste persoon.

Je

Tu

Il/elle/on

ils/elles

Nous

Vous

vais

va

allez

vas

vont

allons

Even oefenen!

Vul je juiste vorm van het werkwoord aller in de zin in.

Je .... à la boulangerie.

Nous .... au club de foot.

Tu .... à l'ecole aujourd'hui?

Vous .... manger une pizza?

Futur proche

Met het werkwoord aller kun je zinnen in de toekomende tijd (= futur proche) zetten.

vul zoveel mogelijk (hele) werkwoorden in

Noteer de zinnen in de futur proche in je schrift.

Oefenen!

We gaan nu oefenen met het opstellen van de futur proche.

Welke zin staat niet in de futur proche?

1. Tu as mangé une pizza.
2. Tu vas manger une pizza.
3. Vous allez manger une pizza.
4. Nous allons manger une pizza.

02:59

Je gaat nu een opdracht maken

Pak jouw schrift en een pen. Maak de opdracht zoals uitgelegd in het filmpje in je schrift.

Futur proche herkennen

Houd je schrift en pen nog even bij de hand. Je krijgt nu een leestekst te zien. Noteer de zinnen die in de futur proche staan in je schrift.

Zet in de futur proche:
je regarde une série.

1. je vas regarder une série.
2. je vais regarder une série.
3. je vais regarde une série
4. j'aller regarder une série.

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.

1. vais visiter
2. vas visiter
3. va visiter
4. visiter

Tu (gaat vinden) ton livre!

1. vais trouver
2. vas trouver
3. allez trouver
4. vont trouver

Vous (gaat dragen) une robe rouge.

1. allons porter
2. allez porter
3. vont porter
4. porter

(gaat praten) Il _________ espagnol.

(gaan wonen) Nous _________ à Wijk bij Duurstede.

(ga beginnen) Je _________ le cours.

Tijd voor evaluatie!

Vul de vragen in ter evaluatie van deze les.

Ik kan het werkwoord aller toepassen in een zin.
(100= helemaal, 0 = totaal niet)

0100

Ik begrijp hoe ik een zin in de toekomende tijd moet zetten in het Frans.
(100= helemaal, 0 = totaal niet)

0100

Ik vond het een leerzame les

😒🙁😐🙂😃