quiz H4 en 5

quiz H4 en 5
statische en stromende elektriciteit
Verschillende soorten vragen
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur en techniekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

quiz H4 en 5
statische en stromende elektriciteit
Verschillende soorten vragen

Slide 1 - Tekstslide

Bij onweer heb je te maken met een vorm van elektriciteit. Hoe heet deze elektriciteit?
[____________] elektriciteit.

Slide 2 - Open vraag

Hoe ontstaat statische elektriciteit?
A
Door wrijving tussen twee oppervlaktes
B
Doordat de ene positief is geladen en de ander niet
C
Doordat de luchtvochtigheid minder is
D
Door huisdieren en hun vacht

Slide 3 - Quizvraag

Hoe komt het dat door statische elektriciteit de haren van dit kindje uiteen gaan staan?

Slide 4 - Open vraag

In de kern van atoom vind je:
A
elektronen en neutronen
B
protonen en neutronen
C
neutronen
D
protonen en elektronen

Slide 5 - Quizvraag

Plaatje
Naam
Van groot naar klein
Stof
Molecuul
Atoom
Proton, neutron, elektron

Slide 6 - Sleepvraag

Waarom kun je stoffen die geen elektriciteit geleiden wel een statische lading geven en stoffen die wel elektriciteit geleiden niet?

Slide 7 - Open vraag

Klik het juiste antwoord aan:

Elektrische geleidbaarheid is ………. Stofeigenschap
A
Wel een
B
Geen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is elektrische geleidbaarheid?
A
De snelheid van elektronen in een materiaal
B
Hoe goed (of slecht) een materiaal elektriciteit kan geleiden
C
De kleur van een elektrisch materiaal
D
De temperatuur waarbij een materiaal smelt

Slide 9 - Quizvraag

Het ene materiaal geleidt elektriciteit beter dan het andere. In welke reeks bevinden zich alléén materialen die elektriciteit goed geleiden?
A
Glas, suikeroplossing en lucht
B
Haar van mensen, zilver en kunststof
C
Koper, papier en een zoutoplossing
D
Nikkel, aluminium en grafiet (koolstof in een potlood)

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Leg uit hoe de Swiffer duster "stof kan vangen".

Slide 12 - Open vraag

Op welk natuurkundig verschijnsel is het ontstaan van bliksem tijdens onweer gebaseerd?
A
Magnetisme
B
Statische elektriciteit
C
Elektromagnetisme
D
Elektrische stroomkring

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de overeenkomst tussen magnetisme en statische elektriciteit?

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn de verschillen tussen magnetisme en statische elektriciteit?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen statische elektriciteit en 'gewone' elektriciteit?

Slide 16 - Open vraag

Water wordt verwarmd tot stoom door steenkool of aardgas
Door de stoom gaat de dynamo draaien en wordt er elektriciteit opgewekt
De elektriciteit gaat door kabels naar de gebruikers

Slide 17 - Sleepvraag

kernreactor
productie van elektriciteit
koelsysteem

Slide 18 - Sleepvraag

Bij snelstromende rivieren kan elektriciteit worden opgewekt met behulp van een watermolen.

Welke energievorm levert het stromende water?
A
bewegingsenergie
B
chemische energie
C
fossiele energie
D
zwaarte-energie

Slide 19 - Quizvraag


In de platte batterij zijn de drie batterijen in serie geschakeld. Hoe groot is de spanning van de platte batterij?
A
1,5 V
B
3,0 V
C
4,5 V
D
6,0 V

Slide 20 - Quizvraag

Op een fiets zit een dynamo.
Wat doet de dynamo?

A
De dynamo slaat elektrische energie op.
B
De dynamo wekt elektrische energie op.
C
De dynamo wekt lichtenergie op.
D
De dynamo zorgt voor een stroomkring.

Slide 21 - Quizvraag

Een batterij is een spanningsbron. In een spanningsbron zit......
A
spanning
B
elektrische energie
C
stroom
D
vermogen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is niet een spanningsbron
A
Stopcontact
B
Batterij
C
dynamo
D
Generator

Slide 23 - Quizvraag

Deze stroomkring is (metalen rietje) ...
A
gesloten.
B
onderbroken.

Slide 24 - Quizvraag

Deze stroomkring is ...
A
gesloten
B
verbonden
C
open
D
ongeschakeld

Slide 25 - Quizvraag

Bij een stroomkring met een smeltveiligheid kan bij een grote stroom de stroomkring ............ worden.
A
gesloten
B
heet
C
onderbroken
D
koud

Slide 26 - Quizvraag

Brandt de lamp in een stroomkring als de stroomkring open of gesloten is?
A
Open
B
Gesloten

Slide 27 - Quizvraag

Vermogen reken je uit met
A
P = U x I
B
U = I x R

Slide 28 - Quizvraag

Wat denk je dat er gebeurt als er een extra lampje in serie wordt toegevoegd aan de stroomkring?
A
De totale weerstand neemt af en de stroomsterkte neemt af.
B
De totale weerstand neemt af en de stroomsterkte neemt toe.
C
De totale weerstand neemt toe en de stroomsterkte neemt toe.
D
De totale weerstand neemt toe en de stroomsterkte neemt af.

Slide 29 - Quizvraag

Is deze stroomkring serie of parallel geschakeld?
A
Serie
B
Parallel

Slide 30 - Quizvraag

Is deze stroomkring serie of parallel geschakeld?
A
Serie
B
Parallel

Slide 31 - Quizvraag

Wat betekent de A in de stroomkring?
A
Stroomsterktemeter
B
Spanningsmeter

Slide 32 - Quizvraag

P = U x I
Wat is de formule van U ?
A
U = P x I
B
U = P / I
C
U = I / P
D
U = U x I

Slide 33 - Quizvraag

Als de lampjes in serie zijn geschakeld en ik draai er 1 lampje uit, dan wordt de spanning over de stroomkring
A
Overal hetzelfde
B
Nul
C
Verdeeld over de andere lampjes
D
230V

Slide 34 - Quizvraag

Wat voor stroomkring is dit?
Waar herken je dit aan?
A
Serie, want alles zit aan elkaar.
B
Parallel, want ieder lampje vormt een eigen stroomkring met de batterij.
C
Gemengd, want het eerste lampje zit in serie.

Slide 35 - Quizvraag

Meet de stroomsterkte bij het tweede lampje.
V
A

Slide 36 - Sleepvraag

Is deze serie of parallel geschakeld
A
Serie
B
Parallel

Slide 37 - Quizvraag

                         
Stroomsterkte is een 

Het symbool voor stroomsterkte is  

Je meet de stroomsterkte met een 

Je gebruikt de maat (= eenheid)                                            voor stroomsterkte. 

Een stroomsterkte van   1 mA   is gelijk aan 
grootheid
eenheid
stroommeter
A
Ampère
I
spanningsmeter
Volt
1000 A
0,001 A
0,0001 A

Slide 38 - Sleepvraag

Bereken het vermogen van het lampje. (P = U x I)
A
P = 6 A
B
P = 12,5 W
C
P = 6 W
D
P = 24 W

Slide 39 - Quizvraag

Serieschakeling
Parallelschakeling
Spanning verdeeld
Stroomsterkte verdeeld
Spanning gelijk
Stroomsterkte gelijk

Slide 40 - Sleepvraag

Reken de weerstand uit ( U= I x R)
Spanning is 230 V
De stroomsterkte is 0,5 A
A
230Ω
B
550Ω
C
0,75Ω
D
460Ω

Slide 41 - Quizvraag

Wat is de eenheid van vermogen in de formule E=P x t
A
W
B
kW
C
P
D
E

Slide 42 - Quizvraag

Reken de spanning uit ( U=I x R)
Weerstand is 10 Ω
stroomsterkte is 0,5 A
A
10V
B
25V
C
5V
D
230V

Slide 43 - Quizvraag

Reken de stroomsterkte uit ( U=I x R)
Weerstand is 75 Ω
spanning is 230 V
A
3A
B
0,3A
C
20A
D
50A

Slide 44 - Quizvraag

grootheid
symbool
Eenheid
Symbool
Spanning
Volt
V
I
Ampere
A
Energie
E
Joule
Vermogen
Watt
W
Tijd
t
s
U
Seconde
J
Stroomsterkte
P

Slide 45 - Sleepvraag


Brandt het lampje?
A
Ja, want het lampje zit in een gesloten stroomkring.
B
Ja, want het lampje is parallel geschakeld.
C
Nee, want het lampje is kort gesloten.
D
Nee, want het lampje is niet in serie aangesloten.

Slide 46 - Quizvraag

Welke bewering is onjuist?
A
In een serie schakeling zitten alle apparaten in dezelfde stroomkring.
B
In een parallelschakeling kun je ieder apparaat apart uitzetten.
C
Stroomsterkte is overal gelijk in een serie schakeling.
D
Totale spanning wordt verdeeld over alle lampen in een parallelschakeling.

Slide 47 - Quizvraag

Spanning, stroomsterkte
en weerstand
U
I
R

Slide 48 - Sleepvraag

Hoeveel elektrische energie heeft een lamp van 40 Watt gebruikt na 100 branduren? (E = P x t)
A
400 kWh
B
4,0 kWh
C
geen idee
D
4000 kWh

Slide 49 - Quizvraag

NTC
LDR
Negatieve Temperatuur Coëfficient
Light Dependant Resistor
Kleine weerstand bij véél licht
Grote weerstand als het koud is

Slide 50 - Sleepvraag

Waar tegen beschermt een zekering?

Een zekering voorkomt ......
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
Brand
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 51 - Quizvraag

LDR
LDR
NTC
NTC
De temperatuur in de koelkast wordt hoger
Een inbreker loopt door een smalle lichtbundel
Het water in een tropisch aquarium koelt af.
Het is zo donker dat de buitenlamp aan moet gaan.

Slide 52 - Sleepvraag

Laatste vraag
E = P x t
Zet P vooraan
A
P = t / E
B
P = E / t
C
P = E x t
D
Weet ik niet

Slide 53 - Quizvraag

Ik ben goed voorbereid op de toets
010

Slide 54 - Poll