cours du 12 mai 3h2

• Mentorles
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

cours du 12 mai

Devoirs 3H2

- Fais C2, C4, C6 (p. 37-39)

- Répète voc C (qu'est-ce que - en Angleterre)

le 6 mai 3H1

- Mini test voc C (colonne 1)

- Corriger C1, C3, C5

- commencer C2, C4, C6

- étudier les mots de Damien (colonne 1)

- commencer livre

cours du 12 mai (1)

- mini-test

- corriger C2, C4, C6

- Samenvattingsquiz

- Lire Damien

cours du 12 mai (2)

- Damien questions chapitre 1 & 2

-  l'article partitif

     - expliquer

     - faire des exercices 8a & 8b

- écrire (qu'est-ce que tu as mangé?)

- parler 

mini test

1. Il faut

2. Combien de

3. Qu'est-ce que

4. La semaine

5. l'équipe

6. l'âge

7. à bientôt

8. En Angleterre

9. Aux Pays-Bas
 

                      

corriger C2

cours du 12 mai

- mini-test

- corriger C2, C4, C6

- Lire Damien

- Samenvattingsquiz

- Répéter ontkenning

cours du 12 mai

- mini-test

- corriger C2, C4, C6

- Lire Damien

- Samenvattingsquiz

- Répéter ontkenning

Devoirs:

- Apprends les mots du livre Damien (colonne 2)

- Fais ex. 1e (p. 49), 7b, 7c (p. 65)

Tip:

ne ... plus = niet meer

ne ... jamais = nooit

ne ... personne = niemand

1. Welke sport speelt Damien?

1. Hij speelt voetbal
2. Hij speelt basketbal

2. Heeft hij vandaag gewonnen?

1. ja
2. nee

3. Hoe gaat hij naar huis?

1. Met de bus
2. Met de fiets

4. Hoe zit het met eten bij Damien?

1. Damiens moeder kookt gezond en zijn vader vaak friet.
2. Damiens vader kookt gezond en zijn moeder vaak friet.

5. Wat doet de moeder van Damien?

1. Ze werkt in een garage
2. Ze werkt in een supermarkt

6. En wat doet zijn vader?

1. Die werkt in een garage
2. Die is werkeloos.

7. Waar woont Damien en wat vindt hij daar van?

1. Bretagne, dat vindt hij fijn
2. Bretagne, dat vindt hij saai
3. Een buitenstad van Parijs, dat vindt hij fijn
4. Een buitenstad van Parijs, dat vindt hij saai

8. Wie is Audrey?

1. Damiens moeder
2. Damiens juf
3. Damiens zus
4. Een vriendin van Damien

9. Waarom en wanneer verhuizen ze naar Créteil (buitenstad van Parijs)?

1. Damiens moeder is ontslagen, over een maand
2. Damiens vader heeft een nieuwe baan, over een maand
3. Damiens moeder is ontslagen, na de zomervakantie
4. Damiens vader heeft een nieuwe baan, na de zomervakantie

10. Waarom kan Damien zijn eten niet wegkrijgen?

1. Omdat het eten te gezond is.
2. Omdat hij liever friet wilde.
3. Omdat hij niet wil verhuizen.
4. Omdat ze zo druk plannen aan het maken zijn.

cours du 12 mai (2)

- Damien questions chapitre 1 & 2

-  l'article partitif

     - expliquer

     - faire des exercices 8a & 8b

- écrire (qu'est-ce que tu as mangé?)

- parler

Qu'est-ce que tu as mangé hier?

- pris(prendre)/ mangé/mélangé/préparé/ bu(boire)

- avec/ à côté/en plus (=bovendien)

- la pomme de terre (aardappel)

les pâtes (pasta)

la viande (vlees): (le porc/boeuf/poulet)

le poisson (de vis)

les légumes (groentes):  la carotte/l 

la sauce 

Qu'est-ce que tu as fait pendant les vacances?

- J'ai ...

- mangé/dormi/chanté/vu/eu

- fait du sport/tennis/foot/...

- avec mes amis/mes parents/ma soeur/mon frère

- je suis allé(e) ...

- en Angleterre/Espagne/France

- au Maroc/Portugal/Japon

- à Paris/Berlin/Londres/Barcelone

devoirs

- Apprends voc C (En Allemagne - suivant(e) )

-Finis les questions de Damien (chapitre 1 & 2)*

- Fais ex. 8a, 8b (p.66) & ex C7 (p. 40)

* Zie bijlage

NOG IN MAGSISTER!

ontkenning

ne ... pas =

ne ... jamais =

ne ... plus =

ne ... personne 

Hierbij zet je n(e)  vóór/achter   het hele werkwoord/de persoonsvorm en het tweede deel vóór/achter het hele werkwoord/de persoonsvorm 

Verbind met de juiste vertaling:

Streep door:

nooit

niet/geen

niemand

niet meer

ontkenning

ne ... pas = niet/geen

ne ... jamais = nooit

ne ... plus = niet meer

ne ... personne = niemand

Hierbij zet je n(e)  vóór   de persoonsvorm en het tweede deel achter de persoonsvorm. (persoonsvorm is in het Frans altijd het eerste werkwoord in de zin.  J'ai voulu changer cette règle.

mini test voc C (colonne 1)

1. ...

mini test (colonne 2)

1. seul

2. il sort

3. trembler

4. repeindre

5. avoir peur

6. le sentier

7. tiré

8. vers

9.tué  

                      

lire livre

- eventuee herhaling: 3 aspecten van rijm: Kahoot 

corriger 9c

1. je voudrais

2. nous irons

3. Marie fera

4. pourriez-vous

5. saurais-tu

6. ils utiliseront

7. veRRai

8. vous montreriez

9. ils aideraient

10. tout le monde viendrait

1. Qu'est-ce qu'elle voit ?
Donne deux autres constructions interrogatives de cette phrase.