1VWO_Chapitre 5_FH

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Programme

• Werkwoorden oefenen (domaine)

• F. Lire: le village des jumeaux
• H. L'adjectif (het bijv. nw.)

F. Lire (p. 31) 

1. Comment tu t'appelles?
2. Tu habites où?
3. Tu as quel âge?
4. Tu as un frère ou une soeur?
5. Il / Elle est comment?

F. Lire (p. 31)

1. Qu'est-ce que
2. Quand (à quelle date)
3. Qui
4. Où
5. Quoi

Overleg met je buurman. Wat betekenen deze vraagwoorden?

H. Grammaire

Doel:

• weten wat een adjectif is
• uitleggen hoe je een adjectif maakt en gebruikt
• oefenen met adjectif

Maak aantekeningen!

Adjectif 

= 

bijvoeglijk naamwoord

In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan aan het zelfstandig naamwoord.

L'adjectif

Mon frère est petit.

Ma soeur est petite.

Mes frères sont petits.

Mes soeurs sont petites.

Welke twee vragen moet je jezelf stellen om de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord te kiezen?

1. Is het zelfst. nw. enkelvoud of meervoud?
2. Is het zelfst. nw. mannelijk of vrouwelijk?

• Mannelijk zijn de "le"-woorden
• Vrouwelijk zijn de "la"- woorden

Kies het juiste bijv. nw.
La piscine est ...

1. grand
2. grande
3. grands
4. grandes

Le copain est ...

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

Il porte un jean ...

1. bleu
2. bleue
3. bleues
4. bleus

Sarah est ...

1. français
2. française

Amélie et Juliette sont ...

1. content
2. contente
3. contents
4. contentes

Ma cousine est ...

1. méchant
2. méchante

Il a les yeux ...

1. vert
2. verte
3. vertes
4. verts

Le lapin est ...

1. noire
2. grise
3. blanc
4. bruns

Mes parents sont ...

1. sympa
2. sympas

Ik weet wat een adjectif is?

Oui

Non

Ik weet hoe je een adjectif maakt?

Oui

Non

Un peu

Tâche de la semaine!

F. Lire: exercices 23 t/m 26 

H. Grammaire: exercices 30 t/m 34

Nakijken via Spelo

Leren voor werkwoorden SO

Woordjes vocabulaire E + F > Slim Stampen