All right unit 1 (hv)

Unit 1 - England
Grammar /  vocabulary / expressions
 (hv)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Unit 1 - England
Grammar /  vocabulary / expressions
 (hv)

Slide 1 - Tekstslide

Content:

- I/my/mine
- to be 
- to have got
- a/an
- words & expressions

Slide 2 - Tekstslide

Personal Pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij/ze
Ik
Jullie
Hij
Zij
Het

Slide 3 - Sleepvraag

To be:
We...
A
is
B
am
C
are

Slide 4 - Quizvraag

secondary school
A
basisschool
B
middelbare school
C
universiteit

Slide 5 - Quizvraag

Personal pronouns.
Vul het juiste woord in.
(Ik) am walking to school today. Do you want to walk with (mij)?
A
Me, my
B
I, my
C
My, me
D
I, me

Slide 6 - Quizvraag

Personal pronouns.
Vul het juiste woord in.

My sister's name is Lonneke, do you know (haar)?
A
her
B
hair
C
his
D
hers

Slide 7 - Quizvraag

Possessive pronouns
Vul de juiste woorden in.

Is that (haar) dog? Yes it is (van haar).
A
her, hers
B
hers, her,
C
her, she

Slide 8 - Quizvraag

Possessive pronouns
Vul de juiste woorden in.

This is (mijn) bike, it is (van mij).
A
mine, my
B
my, my
C
mine, mine
D
my, mine

Slide 9 - Quizvraag

I
You
He
She
It
We
You 
They
Het werkwoord 'to be' 
Am
Is
Are
Are
Are
Are
Is
Is

Slide 10 - Sleepvraag

He ......................................... (to have got) friendly neighbours.
A
have got
B
has got

Slide 11 - Quizvraag

child
apple
house
uniform
hour
M&M
A
A
A
An
An
An

Slide 12 - Sleepvraag

Als de eerste letter van het volgende woord klinkt als een medeklinker, gebruik je:
A
a
B
an

Slide 13 - Quizvraag

Als de eerste letter van het volgende woord klinkt als een klinker, gebruik je:
A
a
B
an

Slide 14 - Quizvraag

Het werkwoord 'to have got' betekent
A
zijn
B
hebben

Slide 15 - Quizvraag

Home
School
father
lesson
gaming
teacher
exam
family
pet
history

Slide 16 - Sleepvraag

_______ you _____ (to have got) a dog?
A
Do you have got
B
Does you have got
C
Have you got
D
Has you got

Slide 17 - Quizvraag

Match the colours
green
pink
blue
white
yellow
red
orange
black

Slide 18 - Sleepvraag

Translate: vak

Slide 19 - Open vraag

Translate: donderdag

Slide 20 - Open vraag

Translate: population

Slide 21 - Open vraag

Leg uit wat de SHIT-regel betekent.

Slide 22 - Woordweb

She ....... (speak) both French and German.
A
speak
B
speaks

Slide 23 - Quizvraag

Vul in: My friend ...................... (try) to learn Spanish.
A
try
B
trys
C
tries
D
tryes

Slide 24 - Quizvraag

I am
I have got
I am wearing
I am not
My hair is
My dad is
blue eyes.
a sweater.
wearing a uniform.
sporty.
very tall.
curly.

Slide 25 - Sleepvraag

Translate: divorced

Slide 26 - Open vraag

Het werkwoord 'to be' betekent
A
zijn
B
hebben

Slide 27 - Quizvraag

'Dit is mijn  tas'
'Deze tas is van mij.'
my
your
his
its
our
your
their
mine
yours
hers
ours
yours
theirs
his
her

Slide 28 - Sleepvraag

You ... at home.
A
is not
B
are not
C
aren't
D
'm not

Slide 29 - Quizvraag

(You / to have got) homework?
A
Have you got homework?
B
Has you got homework?
C
Have you homework?
D
Has you homework?

Slide 30 - Quizvraag

An
An
An
A
A

Slide 31 - Sleepvraag

Translate: woensdag

Slide 32 - Open vraag

What countries do you know?

Slide 33 - Woordweb

Het Wilhelmus is the Dutch ...

Slide 34 - Open vraag

Sleep het woord naar het goede plaatje.
family
grandma
grandpa
rabbit
sister
dog
brother
father/dad
mother/mom

Slide 35 - Sleepvraag

Translate: vijfde

Slide 36 - Open vraag