3.7 grammatica woordsoorten (les 3)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Welkom!

Leg alvast klaar:

• je iPad (dicht)
• je leerwerkboek (eventueel)

Planning

• Wat weet je nog?
• Uitleg telwoord
• Samen werken aan opdracht 8 en 9
• Afsluiten van de les

Leerdoelen 3.7

In deze paragraaf leer je:

• het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord te gebruiken;
• telwoorden te gebruiken;
• het verschil tussen het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Op de tweede dag van de week
gaan we weer naar school.

OP en VAN zijn

1. lidwoorden (lw)
2. bijvoeglijke naamwoorden (bn)
3. voorzetsels (vz)
4. voegwoord (vw)

Op de tweede dag van de week
gaan we weer naar school.

DAG en WEEK zijn

1. werkwoorden (ww)
2. bijvoeglijke naamwoorden (bn)
3. persoonlijke voornaamwoorden (psv)
4. zelfstandige naamwoorden (zn)

Het is winter, maar het lijkt wel herfst.

HET is een (beide gevallen)

1. lidwoord (lw)
2. persoonlijk voornaamwoord (psv)

Miljoenen dieren worden vetgemest en geslacht.

Hoeveel werkwoorden staan er
in bovenstaande zin?

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

Ik heb jullie aangemeld bij de sportschool.

JULLIE is een

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord

Hun broertje bezorgt de kranten.

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord

Ik geef hun een cadeautje.

HUN is een

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord

psv of bzv

Als je twijfelt tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, 

dan vul je een persoon in ter controle.

Ik geef jullie koffie - Ik geef Henk en Hetty koffie = persoonlijk

Wat is jullie leukste idee? - Wat is Henk en Hetty's leukste idee? = er komt een bezits 's bij dus bezittelijk

Bekende woordsoorten

• lw = de, het, een
• bn = zegt iets over zn. Welke auto? De rode auto.
• zn = dieren, mensen, dingen, namen. Je kunt er een lw voor zetten.   
• ww = zowel hww als zww
• vz = De vogel vliegt ..... in de kooi.   /    ...... de vakantie.
• vw = voegt woorden/zinnen aan elkaar: en, maar, want, omdat, ...
• psv en bzv = verwijst naar persoon en bezit
• htw en rtw = hoeveelheid en rangorde

Maak van 3.7: 6, 8 en 9.

Alles op groen!!

Hoofdtelwoorden (htw)

 => hoeveelheid.

Ik heb er....

• drie
• zevenhonderd
• veel
• (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)

=> rangorde/volgorde

Ik ben de  .... in de rij.

• eerste
• middelste
• laatste
• zoveelste

Telwoorden (tw / p. 70)       3.7: 6

Soorten werkwoorden p. 70

• Werkwoordelijk gezegde?
• => alle werkwoorden in de zin.
• 1 werkwoord in de zin? => zelfstandig werkwoord.
• Ik fiets naar school. Hoeveel werkwoorden?
  
• 1 = fiets => zelfstandig werkwoord
• Onthoud: in een werkwoordelijk gezegde, 1 zelfstandig ww.

Soorten werkwoorden

• Ik ben naar school gefietst.  Werkwoordelijk gezegde?
• ben gefietst => twee werkwoorden. Onthouden?
• in een werkwoordelijk gezegde, 1 zelfstandig ww
• ben gefietst => belangrijkste dat zegt wat je doet?
• gefietst = zelfstandig werkwoord zww
• ben = hulpwerkwoord hww

Opdracht 8a van 3.7

Ze heeft een geitje.

Ze heeft het (geitje) geaaid.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wat is het belangrijkste werkwoord dus zelfstandig ww?

Rest is een hulpwerkwoord.

Opdracht 8b/c van 3.7

Wij blijven hier.

Zij blijven lachen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wat is het belangrijkste werkwoord dus zelfstandig ww?

Rest is een hulpwerkwoord.

Opdracht 9 van 3.7

Miljoenen dieren worden vetgemest en geslacht.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wat is het belangrijkste werkwoord dus zelfstandig ww?

Rest is een hulpwerkwoord.

Exit ticket: hww of zww

De boer oogst zijn groenten.

De kok heeft een salade gemaakt.

Zou jij even willen proeven?

Soorten werkwoorden

De boer oogst zijn groenten.                wg: oogst

                   zww                                      

De kok heeft een salade gemaakt.      wg: heeft gemaakt

                 hww                             zww         

Zou jij even willen proeven?                    wg: zou willen proeven

hww                 hww     zww

Afsluiting

• Huiswerk volgende les staat in Magister.
• Tot morgen!