Verlof - redenen om vrij te vragen of te krijgen

Wanneer krijg je vrij & wanneer vraag je vrij?
1 / 20
volgende
Slide 1: Woordweb
nt2 nt1 alfa rekenen ict moMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wanneer krijg je vrij & wanneer vraag je vrij?

Slide 1 - Woordweb


1. 
Ik mag direct naar huis.

2. 
Ik moet eerst vrij 
vragen, ik mag niet 
zo maar naar huis.

3
Ik mag naar huis EN 
ik krijg extra vrije dagen.

4. 
Ik mag niet naar huis.

Slide 2 - Tekstslide


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis en ik krijg extra vrij.

Slide 3 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 4 - Quizvraag


Mijn opa is overleden.
A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis, ik krijg extra vrije dagen.

Slide 5 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
B
Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis.

Slide 6 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis en ik krijg extra vrij.

Slide 7 - Quizvraag


A
Ik mag niet naar huis.
B
Ik mag direct naar huis.
C
Ik moet eerst vrij vragen.
D
Ik mag direct naar huis. en ik krijg extra vrij.

Slide 8 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 9 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik moet eerst vrij vragen.

Slide 10 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 11 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik mag niet naar huis.
C
Ik moet eerst vrij vragen.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 12 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 13 - Quizvraag


A
Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
B
Ik mag direct naar huis.
C
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
D
Ik mag niet naar huis.

Slide 14 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 15 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik mag niet naar huis.
C
Ik moet eerst vrij vragen.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 16 - Quizvraag


A
Ik mag direct naar huis.
B
Ik moet eerst vrij vragen.
C
Ik mag niet naar huis.
D
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.

Slide 17 - Quizvraag


A
Ik mag niet naar huis. Ik moet eerst vrij vragen.
B
Ik mag direct naar huis.
C
Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra vrij.
D
Ik mag niet naar huis.

Slide 18 - Quizvraag

Ik mag direct naar huis
Ik moet vooraf verlof vragen.
Ik mag direct naar huis.
Ik krijg extra verlofdagen.

Slide 19 - Sleepvraag

nog vragen?

Slide 20 - Tekstslide