Werk: redenen om van het werk weg te gaan/ verlof vragen / Emma

• nt2 nt1 alfa rekenen ict mo
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Voor wat vraag jij verlof?

1. Ik mag direct naar huis.	2. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
3 . Om-stan-dig-heids-verlof = Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.	4. Ik mag niet naar huis.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag niet naar huis.
2. Ik mag direct naar huis.
3. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis.
3. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
2. Ik mag direct naar huis.
3. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
4. Ik mag niet naar huis.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis.
3. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag direct naar huis.
2. Ik mag niet naar huis. Ik vraag vooraf verlof.
3. Ik mag niet naar huis.
4. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.

1. Ik mag niet naar huis. Ik moet vooraf verlof vragen.
2. Ik mag direct naar huis.
3. Ik mag direct naar huis. Ik krijg extra verlofdagen.
4. Ik mag niet naar huis.

Ik mag direct naar huis

Ik moet vooraf verlof vragen.

Ik mag direct naar huis.

Ik krijg extra verlofdagen.