Samenvatting Hoofdstuk 5

Welkom
2 MAVO

Hoofdstuk 5
Wat levert het op?

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
2 MAVO

Hoofdstuk 5
Wat levert het op?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Intro opdracht
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van deze les
  1. kan je uitleggen wat marketing is
  2. kan je het verschil tussen een abstracte en contcrete markt uitleggen
  3. weet je wat aanbod op de markt is en wie voor het aanbod zorgt
  4. weet je wat vraag op de markt is en wie voor de vraag zorgt

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Marketing

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Marketing is
alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van marketing

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van marketing

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concrete markt

Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld


Abstracte markt

Het geheel van vraag en aanbod naar een product

Woningmarkt

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een concrete markt kan je dus heen gaan. Welk van de volgende is geen voorbeeld van een concrete markt?
A
Kerstmarkt
B
Oliemarkt
C
Rommelmarkt
D
Supermarkt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanbod

Alles wat producenten te koop aanbieden
Vraag

Alles wat consumenten willen kopen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij het opruimen van je kamer kom je erachter dat je veel spullen hebt die je niet meer gebruikt. Je besluit deze via marktplaats.nl te verkopen.

Je bent een .... van deze spullen.
A
aanbieder
B
vrager
C
beide

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Indirecte belasting
BTW is een voorbeeld van een indirecte belasting, wat betekent dat het wordt betaald door de eindgebruiker en niet direct door de producent.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Directe / Indirecte belasting

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitrekenen van consumentenprijs
De consumentenprijs is de prijs die de consument betaalt voor een product of dienst. Om de consumentenprijs te berekenen, moet je de verkoopprijs van het product of de dienst plus de BTW berekenen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inclusief en exclusief BTW
Er zijn twee soorten prijzen: prijzen inclusief BTW en prijzen exclusief BTW. 

Een prijs inclusief BTW is de prijs die de consument betaalt, terwijl een prijs exclusief BTW de prijs is zonder de belasting.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BTW-tarief
Er zijn verschillende BTW-tarieven, afhankelijk van het soort product of dienst. In Nederland zijn er drie tarieven: 0% (voor bijvoorbeeld groente en fruit), 9% (voor bijvoorbeeld boeken en fietsen) en 21% (voor bijvoorbeeld elektronica en kleding).

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitrekenen van BTW
Om de BTW te berekenen, vermenigvuldig je de inkoopprijs met het BTW-tarief. Bijvoorbeeld, als het BTW-tarief 21% is en de inkoopprijs €100 is, dan is de BTW €21.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugrekenen van BTW
Inclusief BTW wilt zeggen met BTW dus de verkoopprijs + BTW
Bijvoorbeeld, als het BTW-tarief 21% is en de inkoopprijs €100 is, dan is de BTW €21.
Verkoopprijs inclusief BTW = €121
Wil je de verkoopprijs exclusief BTW weten doe je 
Verkoopprijs inclusief BTW / 121% * 100%
Dus €121/121*100 = €100

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij het opruimen van je kamer kom je erachter dat je veel spullen hebt die je niet meer gebruikt. Je besluit deze via marktplaats.nl te verkopen.

marktplaats.nl zorgt voor .... van deze spullen.
A
de aanbieders
B
de vragers
C
beide

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van deze les kan je de omzet van een onderneming bedenken
Hiervoor weet je wat de 
- inkoopprijs is
- brutowinstopslag is
- verkoopprijs is
- de afzet is

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De inkoopprijs 
is de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is de inkoopprijs dan ook de prijs die de consument betaalt?
Ja
Nee

Slide 22 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Een scooterdealer verkoopt een scooter voor € 2.300 en verkoopt deze voor € 2.890
Inkoopprijs                                  € 2.300
Brutowinstopslag +                €     590 +
Verkoopprijs                               € 2.890

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinstopslag is het bedrag dat de winkelier bij zijn inkoopprijs optelt zodat hij zijn product voor meer geld verkoopt.
Waarom doet de winkelier dit?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Majid bestelt bij de groothandel een bank die hij in zijn eigen meubelzaak gaat verkopen. De inkoopprijs is € 570. Majid berekent een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs van deze bank?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Majid bestelt bij de groothandel een bank die hij in zijn eigen meubelzaak gaat verkopen. De inkoopprijs is € 570. Majid berekent een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs van deze bank?

Inkoopprijs                                  € 570                      100%
Brutowinstopslag +                €                         +      45%    
Verkoopprijs                               €                               145% 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Majid bestelt bij de groothandel een bank die hij in zijn eigen meubelzaak gaat verkopen. De inkoopprijs is € 570. Majid berekent een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Wat is de verkoopprijs van deze bank?

Inkoopprijs                                  € 570                      100%
Brutowinstopslag +                € 256,50        +       45%    € 570 x 0,45 = € 256,50
Verkoopprijs                               € 826,50               145% 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maar hoeveel verdien je in totaal dan?
Verkoopprijs x afzet = Omzet
Afzet
Aantal producten dat je verkoopt
Omzet
Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt voor de verkoop van producten. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je verkoopt 280 broodjes voor € 3,75 per stuk. Bereken je omzet.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is BTW?
BTW staat voor Belasting Toegevoegde Waarde en is een belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een scooterdealer verkoopt een scooter voor € 2.300 en verkoopt deze voor € 2.890
Inkoopprijs                                  € 2.300
Brutowinstopslag +                €     590 +
Verkoopprijs                               € 2.890

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzet, brutowinst en nettowinst

Slide 32 - Tekstslide

Als je met je bedrijf goederen verkoopt, levert dat geld op. Het totaalbedrag dat je door de verkoop ontvangt, is je omzet.
OMZET= afzet x verkoopprijs
(afzet: hoeveelheid verkochte producten)

Een deel daarvan gebruik je om de inkoop van de goederen te betalen: inkoopwaarde van de omzet.

Omzet- inkoopwaarde= brutowinst.
Brutowinst-bedrijfskstn= nettoresultaat.
Omzet - brutowinst - nettoresultaat
Voorbeeld:

Omzet
€ 960.000 
Inkoopwaarde
€ 525.000
Brutowinst
€ 435.000
Bedrijfskosten
€ 265.000
Nettoresultaat
€ 170.000 = winst

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag

Maak de oefentoets op pagina 149

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebt je onthouden van deze les?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies