Fictie hoofdstuk 1 les 1 en 2 3 VMBO TG

Fictie hoofdstuk 1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fictie hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les

- ken je de begrippen: fictie, non-fictie, realistisch/niet-realistisch, realismelijn en opbouw
- weet je hoe een verhaal opgebouwd kan worden
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
We lazen het verhaal "De muur" uit het boek "Grensgangers" klassikaal. 
Huiswerk vragen 1 t/m 7 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is fictie?

Fictie is een verhaal dat zich vooral in de gedachten van de lezer of auteur afspelen. De basis hiervan is dus de fantasie van de auteur. De lezer vult “open plekken” in met zijn/haar eigen fantasie. Als we een verhaal fictie noemen, bedoelen we hiermee dat de meeste zaken verzonnen zijn.

Wanneer het verhaal gebaseerd is op de werkelijkheid noemen we dit non-fictie. Hierbij zijn soms enkele zaken erbij verzonnen om het verhaal kloppend te maken (zaken die de schrijver bijvoorbeeld niet weet of kan noemen).

Als een verhaal een volledig (fase van het) leven van een persoon beschrijft noemen we dit een autobiografie. Hierbij is de hoofdpersoon vaak de schrijver van het boek of heeft hij/zij het verhaal vertelt aan de schrijver, die dit zo precies mogelijk opschrijft.


Slide 6 - Tekstslide

Realistisch         Niet-realistisch
In de categorie fictie maken we nog een tweedeling. 
Onder realistische fictie vallen verhalen die verzonnen zijn, maar die wel werkelijk gebeurd zouden kunnen zijn. Als je niet beter zou weten, denk je dat het verhaal waargebeurd is.
Bij niet- realistische fictie is dit absoluut niet het geval. Hierin worden gebeurtenissen beschreven die niet kunnen voorkomen in het echte leven. Je moet hierbij denken aan bovennatuurlijke zaken, buitenaardse zaken of een afwijkende wereldgeschiedenis.



Slide 7 - Tekstslide

Soorten fictie 

We hebben verschillende soorten fictie:
  • sprookjes
  • romans
  • novellen
  • toneelstukken
  • poëzie  (gedichten)
  • stripverhalen
  • videospellen en films

Slide 8 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie = altijd verzonnen.                          Non-fictie = waargebeurd. 

                         Fictie 

realistisch = zou echt kunnen                niet-realistisch = zou niet
gebeuren (lijkt op werkelijkheid)          echt kunnen gebeuren                                                                                        (ongeloofwaardig)

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
Geef van de volgende titels steeds aan of het fictie of non-fictie is en of het realistisch of niet-realistisch is bij fictie. 

Slide 10 - Tekstslide

Harry Potter en de Steen der Wijzen
A
fictie, realistisch
B
fictie, niet-realistisch
C
non-fictie

Slide 11 - Quizvraag

Zaterdag komt er regen.
A
fictie, realistisch
B
fictie, niet-realistisch
C
non-fictie

Slide 12 - Quizvraag

Grensgangers - Aline Sax
A
fictie, realistisch
B
fictie, niet-realistisch
C
non-fictie

Slide 13 - Quizvraag

De aanslag - Harry Mulisch
A
fictie, realistisch
B
fictie, niet-realistisch
C
non-fictie

Slide 14 - Quizvraag

Realismelijn
Elk verhaal kun je hiermee op de realismelijn plaatsen. 

heel realistisch                                                 helemaal niet realistisch
|--------------------------------|-----------------------------------|
                                        een beetje realistisch


Slide 15 - Tekstslide

Realismelijn
Realistisch of niet wordt bepaald door:
- beschrijving tijd en omgeving
- beschrijving personages (+ gesprekken, gedachten, problemen, bezigheden)
- geloofwaardigheid van gebeurtenissen 
- fantasie-elementen
- afloop 

Slide 16 - Tekstslide

Opbouw
Veel verhalen hebben een vaste opbouw met verschillende delen
beginsituatie  (grens sluit)          ontstaan probleem (zoekt Heike)   meer moeilijkheden (verliest zijn baan)         dieptepunt (stenen muur en hij wil vluchten naar het Westen en familie achterlaten)               langzame verbetering                   slot 
Verhalen kunnen ook met een ander deel beginnen. 

Slide 17 - Tekstslide

Beeldspraak
Ook wel figuurlijk taalgebruik genoemd = er wordt niet letterlijk gezegd wat er bedoeld wordt. 
"Jullie gaan als een speer!" of "Hij zweet als een otter." 

Verschillende soorten beeldspraak, zoals een vergelijking maken. Dat kan op 2 manieren: 

Slide 18 - Tekstslide

Beeldspraak
- vergelijking met als (of 'zoals', 'alsof' en 'net als')
Het voelt echt alsof ik zweef. 
Ze was zo rood als een kreeft. 
- vergelijking zonder als 
Dat meisje heeft een hart van goud. 
Die kamer is een zwijnenstal.

Slide 19 - Tekstslide

Aan het werk
Wat?                    Opdr. 6, blz. 21
Hoe?                    Zelfstandig
Hulp?                  Vraag je duo of docent
Tijd?                     Ca. 10 minuten
Klaar?                  Leesboek
Uitkomst?         Nakijken tijdens de volgende les
Huiswerk?         Volgende les af

Slide 20 - Tekstslide

Evaluatie
Aan het einde van de les

- ken je de begrippen: fictie, non-fictie, realistisch/niet-realistisch, realismelijn en opbouw
- weet je hoe een verhaal opgebouwd kan worden
- heb je de theorie toegepast op een verhaal

Slide 21 - Tekstslide

Fictie =
A
echt
B
verzonnen

Slide 22 - Quizvraag

Realistisch betekent dat ...
A
het echt kan gebeuren
B
dat het niet echt kan gebeuren

Slide 23 - Quizvraag

Wat is beeldspraak?

Slide 24 - Open vraag

Noem zoveel mogelijk soorten fictie

Slide 25 - Open vraag