Period 2 lesson 3: Parts of speech

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2,4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Starters ~ Period 2
Period 2

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sinterklaas
Santa Claus
Name 3 things you would like to get as a present.

Slide 3 - Tekstslide

Starter 2.3
The name Santa Claus evolved from the Dutch Sinterklaas. It is believed that Nicholas was born sometime around 280 A.D. in Patara, near Myra in modern-day Turkey. His feast day is celebrated on the anniversary of his death, December 6. In December 1773, and again in 1774, a New York newspaper reported that groups of Dutch families had gathered to honor the anniversary of his death.
Main course ~ Period 2
Period 2

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Class seating BEOB

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's class
Aan het einde van de les weet je welke woordsoorten er zijn in het Engels (parts of speech) en weet je per woordsoort wat de functie is.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke 8 woordsoorten ken je?
Bijvoorbeeld: werkwoord

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Parts of speech
In English there are 8 parts of speech
In Dutch you call them: woordsoorten

Do you know all eight?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

noun
adjective
pronoun
verb
adverb
preposition
conjunction
interjection
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornw.
voorzetsel
werkwoord
bijvoeglijk naamw.
bijwoord
voegwoord
tussenwerpsel

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

The parts of speech
Noun = zelfst.nw
Pronoun = pers. vnw
Verb = ww
Adjective = bijv. nw
Adverb = bijwoord
Preposition = voorzetsel
Conjunction =voegwoord
Interjection = tussenwerpsel

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flash card!

Slide 11 - Tekstslide

Deze flashcard kan groot op het bord wanneer de studenten werken aan de opdracht.

Slide 12 - Tekstslide

Werkvorm als ingeleide oefening.
Studenten denken in groepjes na over woorden die ze in kunnen vullen in de vakken. Studenten vullen de woorden in op post-its en plakken deze dan in het juiste vak.
Daarna nabespreken en zinnen maken.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Your
GPS goal 
this week is:

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dessert ~ Period 2
Period 2

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Bingo kaarten nodig.
Spinner toevoegen met daarin de 8 parts of speech. Studenten strepen de juiste woorden passend bij de woordsoort door op hun bingokaart.
You will get a bingo card.

  • I will call out English words.
  • You have to think: is it a verb, noun, adjective, adverb or a pronoun.
  • Cross out one of the boxes.
  • Ticked five boxes in a row? BINGO!!!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verb = werkwoord
Adjective = bijvoegelijk naamwoord
Adverb = bijwoord
Noun = zelfstandig naamwoord
Pronoun = persoonlijk voornaamwoord


Slide 18 - Tekstslide

BINGO.
Spinner draaien. 
Studenten kruisen één part of speech weg op hun kaart. 5 op een rij = Bingo.
NOUN: boy, firefighter, store, rug, hat, farm, humor, goat, 
VERB: eat, talk, sleep, cry, look. move, run, climb, 
PRONOUN: I, both, he, her, our, she, we, you, 
ADVERB: easily, happily, today, near, cheerfully, sadly, neatly, now, 
ADJECTIVE: small, blue, round, three, smooth, many, nice, loud.