Plein 16 Thema 3, les 1

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat zeg je als je boos bent.
A
Ik ben goed in koken.
B
Ik snap het niet.
C
Ben je gek geworden?
D
Ik kan goed zingen.

Slide 11 - Quizvraag

Wat zeg je als je iets niet begrijpt?
A
Verdorie!
B
Ik ben goed in koken.
C
Ik snap het niet.
D
Wat is er mis met je?

Slide 12 - Quizvraag

Wat zeg je als je ergens goed in bent?
A
Wat is er mis met je?
B
Ik ben goed in koken.
C
Ik begrijp er niets van.
D
Verdorie!

Slide 13 - Quizvraag

Kies de goede reactie:
Begrijp jij het?
A
Nee, ik snap er niets van.
B
Ja, je mag naar de wc.
C
Ik heb mijn huiswerk vergeten.
D
Ben je gek geworden?

Slide 14 - Quizvraag

Kies de goede reactie:
Wanneer hebben we een toets?
A
Ik begrijp er niets van.
B
Gisteren.
C
Overmorgen.

Slide 15 - Quizvraag

Kies de goede reactie:
Het gaat te snel voor mij.
A
Ik heb een vraag.
B
Ik zal het nog eens zeggen.
C
Dat is het goede antwoord.

Slide 16 - Quizvraag

Kies de goede reactie:
Mag ik naar het toilet?

A
Nee, morgen.
B
Nee, nu niet.
C
Ik zal je helpen.

Slide 17 - Quizvraag

school

Slide 18 - Woordweb

sporten

Slide 19 - Woordweb

post

Slide 20 - Woordweb

Het tegengestelde van weinig =

Slide 21 - Open vraag

Het tegengestelde van nooit =
A
slim
B
niets
C
altijd
D
snel

Slide 22 - Quizvraag

Het tegengestelde van schoon =

Slide 23 - Open vraag

Het tegengestelde van niet =
A
wel
B
niets
C
nooit
D
laag

Slide 24 - Quizvraag

Het tegengestelde van snel =

Slide 25 - Open vraag

Het tegenovergestelde van moeilijk =
A
snel
B
makkelijk
C
zacht
D
altijd

Slide 26 - Quizvraag

Het tegenovergesteld van op tijd =

Slide 27 - Open vraag

bezittelijk voornaamwoord
ik                                                                 
jij
u
hij
zij
wij
jullie
zij

Slide 28 - Tekstslide

hebben

Slide 29 - Tekstslide

Wat ben je aan het doen?

Slide 30 - Tekstslide

Waar hou je van?
Waar hou je niet van?
Waar heb je een hekel aan?
Wat haat je?
Vraag elkaar!

Slide 31 - Tekstslide

succes!

Slide 32 - Tekstslide