A4 WB Hfst 3.4B

A4 WA H10 voorkennis
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

A4 WA H10 voorkennis

Slide 1 - Tekstslide

Planning van deze les
  • Terugkijken naar de vorige les
  • Uitleg nieuwe leerdoelen
  • Werken aan hw als er tijd over is.




Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel van de vorige les
Paragraaf 3.4: Vergelijkingen in de meetkunde
  • Ik kan met behulp van de verhoudingen van bijzondere rechthoekige driehoeken onbekende zijden en hoeken berekenen.



Slide 3 - Tekstslide

Zijn er opdrachten waar je vragen over hebt? Zo ja welke?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoel van deze les
Paragraaf 3.4: Vergelijkingen in de meetkunde
  • Ik kan met behulp van de stelling van Pythagoras meetkundige vraagstukken oplossen.



Slide 5 - Tekstslide

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek getekend.
De straal van deze cirkel is 6.
We vragen ons af wat de lengte van AB is.
Met dit plaatje kunnen we nog niets, welke hulplijnen of -punten
hebben we nog nodig? (Cirkel)

Slide 6 - Open vraag

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel DM = x en licht toe dat hieruit volgt dat AD = ½x + 3.


Slide 7 - Open vraag

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.
Stel DM = x, hieruit volgt dat AD = ½x + 3.

Gebruik de stelling van Pythagoras in driehoek ADM en toon aan dat je de
vergelijking 1¼x² + 3x - 27 = 0 krijgt.

Slide 8 - Open vraag

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.
Stel DM = x, hieruit volgt dat AD = ½x + 3.

Los de vergelijking 1¼x² + 3x - 27 = 0 op. Wat is de lengte van AB.

Slide 9 - Open vraag

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel AD = x en druk DM uit in x.


Slide 10 - Open vraag

In de figuur is de gelijkbenige driehoek ABC met AC=BC getekend,
waarvan de hoogte CD gelijk is aan AB.
Verder is de omgeschreven cirkel van deze driehoek met r=6 getekend.

Stel AD = x en DM = 2x - 6.
Gebruik Pythagoras om aan te tonen dat AB = 9,6


Slide 11 - Open vraag

Welke methode om AB te berekenen was prettiger?
A
De eerste (DM = x)
B
De tweede (AD = x)

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk voor deze paragrafen
Zorg dat je het volgende leerdoel beheerst:
  • Ik kan met behulp van de stelling van Pythagoras meetkundige vraagstukken oplossen.

Bestudeer hiervoor theorieblok 3.4B en het voorbeeld en maak van opdrachten 60 en 61 van paragaaf 4 van hoofdstuk 3. 




Slide 13 - Tekstslide