2.2.1

Today
Talk about exams
What to expect in term 2
Start unit 3
Aim: You can use vocabulary related to project management
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Today
Talk about exams
What to expect in term 2
Start unit 3
Aim: You can use vocabulary related to project management

Slide 1 - Tekstslide

Exam results
Writing A2: check your grade list

Slide 2 - Tekstslide

Term 2
Werken aan unit 3,4,5
Test unit 3, 4, 5
Examen Spreken A2 (presenteren)
Herkansing schrijven A2

Doelen p2:
- Uitbreiden economisch vocabulaire
Voorbereiden examen spreken
Werken aan overige vaardigheden: lezen, schrijven, 


Slide 3 - Tekstslide

Questions Unit 3.1?
p 28 1, 3, 5, 6, 7

Check 6 together, other answers will be placed in Teams

Slide 4 - Tekstslide

Questions Unit 3.3/3.4?
3.3 7A, 7B, 7C
3.4 7, 8A, 8B

You can find the answer key in Teams

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

adjectives
Bijvoeglijke naamwoorden (adjectives)
zeggen iets over het zelfstandige naamwoord
(noun)
The fast car.



Slide 8 - Tekstslide

comparatives & superlatives
Degrees of comparison = trappen van vergelijking

comparative = vergelijkende trap
superlative = overtreffende trap

Slide 9 - Tekstslide

comparatives & superlatives
woorden van 1 lettergreep

  • Hij is groter dan ik ben. --> He is bigger than I am.
    big --> bigger --> biggest
  • Mijn kat is liever dan de jouwe. --> My cat is sweeter than yours.
    sweet --> sweeter --> sweetest

Slide 10 - Tekstslide

comparatives & superlatives
woorden van 2 of meer lettergrepen

  • English is more interesting than maths.
  • But science is the most interesting.

  • My friend is more grateful than my sister.
  • But my Grandma is the most grateful.

Slide 11 - Tekstslide

Comparatives & superlatives
Use 'less' for long adjectives

  • These jeans are less expensive than those jeans
  • This book is less interesting than your book

Slide 12 - Tekstslide

Uitzonderingen! woorden van 2 lettergrepen eindigend op:



  • - y        --> easy                  --> easier           --> easiest
  • -le       --> gentle              --> gentler          --> gentlest
  • - ow   --> shallow            --> shallower     --> shallowest
  • -er      --> clever               --> cleverer         --> cleverest
  • -some --> handsome   --> handsomer  --> handsomest
Deze woorden krijgen WEL -er/est i.p.v. more/most!

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen...
Irregular forms

  • good - better - best
  • bad - worse - worst
  • little - less - least
  • far - further - furthest

Slide 14 - Tekstslide

Comparisons
Als iets  (niet) hetzelfde is...

  • This chocolate tastes as good as that chocolate.
  • That game is as expensive as Fifa21.
  • This isn't as interesting as I thought.

Slide 15 - Tekstslide

Als er teveel is...
  • This is too  good to be true.
  • She is too nice to her daughter. 

Too = VOOR het bijv. nw.

Slide 16 - Tekstslide

Other ways to compare
  • Even ... als = as ... as
  • Niet zo ... als = not as ... as/notso ... as
  • Hoe ... hoe = the ... the
  • Steeds = more and more
  • Dan = than/then

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Assignments
Now finish 4A + 4B on page 31

Slide 20 - Tekstslide

Homework
  • See planner week 1 & week 2
  • (review hoeft (nog) niet, toets gaan we verplaatsen)

  • Antwoorden + vocabulary lijst Unit 3 staan in Teams - Engels - bestanden

  • Portfolio opdracht mag je volgende week doen

Slide 21 - Tekstslide