2MH zak. lezen §4.3

zakelijk lezen §4.3
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

zakelijk lezen §4.3

Slide 1 - Tekstslide

vakantie

Slide 2 - Woordweb

lesinhoud
  • planner,
  • instructie havo over tekstdoel, tekstsoorten,  persoon of zaak centraal
  • quiz
  • (korte) instructie mavo over verwijswoorden,
  • volgende les,
  • check out.

Slide 3 - Tekstslide

planner

Slide 4 - Tekstslide

tekstdoelen

Slide 5 - Woordweb

tekstsoorten

Slide 6 - Woordweb

havo §4.3 tekstsoorten
Je hebt geleerd dat je met een bepaald doel een tekst schrijft. Anderen schrijven ook met een doel in hun hoofd. Als je de tekst verkennend leest, kom je achter het tekstdoel. Die tekstdoelen worden onderverdeeld in 5 tekstsoorten:
  • informeren
  • overtuigen
  • activeren
  • instrueren
  • amuseren

Slide 7 - Tekstslide

havo §4.3 tekstvormen
  • informeren - nieuwsbericht, achtergrondartikel, programma, verslag geeft kennis en is objectief
  • overtuigen - column, recensie, ingezonden brief
    geeft een mening, probeert te overtuigen, bevat ook feiten en is subjectief
  • activeren - advertentie, aankondiging
    overtuigt eerst, daarna volgt actie. betere overtuiging met feiten, maar bevat ook meningen.

Slide 8 - Tekstslide

havo §4.3 subjectief en objectief
meningen zijn subjectief, het uitgangspunt (van waaruit de tekst ontstaat) is de persoon. 

feiten zijn objectief (object = ding), de informatie wordt aangeboden vanuit een meetbare zaak.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel van de Donald Duck?
A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een krantenartikel?
A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 11 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is .....
A
objectief
B
subjectief

Slide 12 - Quizvraag

Een nieuwsbericht heeft als uitgangspunt de....
A
persoon
B
zaak

Slide 13 - Quizvraag

mavo §4.3 verwijswoorden
verwijswoorden verwijzen naar één of meerdere woorden uit de zin. e schrijver doet dit om de tekst leesbaarder te maken. Denk maar aan Nijntje.
Nina stoot haar teen, ze heeft pijn. 
Die is van mij, ik herken mijn fiets altijd meteen.
Het strand is mijn lievelingsplek, daar kom ik iedere week.


Slide 14 - Tekstslide

mavo §4.3 verwijswoorden
Ik maak vanavond lasagne, dat heb ik beloofd.

Dat weet jij vast wel. Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.

Slide 15 - Tekstslide

Vooruitblik
Tijdens de volgende les, wil ik dat je bewijs 2 bekijkt en mij laat weten of je van plan bent te repareren. 

Slide 16 - Tekstslide

Ik ben tevreden over wat ik heb gedaan dit uur.
0100

Slide 17 - Poll

volgende week

Slide 18 - Woordweb