Lezen blok 3 en 4 pwweek

Feiten en meningen
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Feiten en meningen

Slide 1 - Tekstslide

Objectief & subjectief

Slide 2 - Tekstslide

FEIT OF MENING?

Slide 3 - Tekstslide

Feit of mening?

Slide 4 - Tekstslide

Feit OF mening

Slide 5 - Tekstslide

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Feit of mening:
Vandaag is het vrijdag.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening?
"De aarde is rond."
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Tekstdoel?
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 12 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Adviseren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 14 - Quizvraag

Tekstdoel en tekstsoort
Tekstdoel:          Tekstsoort:
  • Informeren   -    Informatieve tekst
  • overtuigen    -    Betogende tekst
  • amuseren     -    Amuserende tekst
  • activeren       -    Activerende tekst

Slide 15 - Tekstslide


Tekstsoort?
A
Amuserende tekst
B
Informerende tekst
C
Aansporende tekst

Slide 16 - Quizvraag


Tekstsoort?
A
Aansporende tekst
B
Amuserende tekst
C
Informerende tekst

Slide 17 - Quizvraag

Tekstsoort?
A
Aansporende/ activerende tekst
B
Uiteenzettende tekst
C
Amuserende tekst
D
Informerende tekst

Slide 18 - Quizvraag

KERNZINNEN
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.
Waar staat de kernzin? 
  • De 1e zin is de kernzin.
  • De 2e zin van een alinea is de kernzin.
  • De laatste zin van de alinea is de kernzin.


Slide 19 - Tekstslide

Wat is een kernzin?
A
hetzelfde als de hoofdgedachte
B
conclusie van de tekst
C
belangrijkste zin van een alinea
D
belangrijkste zin van de tekst

Slide 20 - Quizvraag

Deelonderwerp?
Onderwerp:
Waar gaat deze tekst over?
Deelonderwerp:
Waar gaat deze alinea over?

Slide 21 - Tekstslide

Onderwerp: 
Black Friday 
Deelonderwerp:
Ontstaan van Black Friday 
Deelonderwerp:
Drukte in de stad.
Deelonderwerp:
Goede aanbiedingen of onzin aanbiedingen
Middenstuk: 

Alinea 3

Alinea 4
Alinea 2

Slide 22 - Tekstslide

Tekstvormen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een tussenkopje?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 25 - Open vraag

Signaalwoorden en hun verbanden
Signaalwoorden en hun verbanden

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Signaalwoorden (uitleg) 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
voorbeeld                                                           zo, zoals, bijvoorbeeld
reden/ argument                                             want, omdat, daarom
opsomming                                                        en, ook ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook,                          bovendien, ten slotte, tot slot, …
tegenstelling                                                     maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant/ aan    de andere kant, toch, 
Oorzaak gevolg                                                daardoor, hierdoor, doordat,


Slide 29 - Tekstslide

Signaalwoorden vervolg
middel- doel             opdat, zodat, om, door middel van, met als doel om,
voorwaarde       als, indien, wanneer, op voorwaarde dat
conclusie       dus, al met al, concluderend, kortom

Slide 30 - Tekstslide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 31 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 33 - Quizvraag

MAAR is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
reden
D
opsomming

Slide 34 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 35 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 36 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 37 - Quizvraag

Verwijswoorden!!!
Het laatste onderdeel!
Verwijswoorden.

HUNNIE hebben het gedaan!

Slide 38 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

  • hij, ze, zij, hem, haar, het
  • deze, die, dat, dit

Slide 39 - Tekstslide

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 40 - Quizvraag

Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...

Slide 41 - Quizvraag

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 42 - Quizvraag