A2A: voorbereiding toets Chapitre 1
1 / 31
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Traduis le mot:
"Le voyage"
"Le voyage"
A
de broer
B
de reis
C
de jongere
D
de vrijheid
Slide 2 - Quizvraag
Traduis le mot:
"la rentrée"
"la rentrée"
A
de ontmoeting
B
de ontdekking
C
de eerste schooldag
D
het vliegtuig
Slide 3 - Quizvraag
Traduis le mot:
"terrible"
"terrible"
A
waardeloos
B
eindelijk
C
vreselijk
D
tijdens
Slide 4 - Quizvraag
Traduis le mot:
"ontdekken"
"ontdekken"
A
rencontrer
B
expliquer
C
découvrir
D
raconter
Slide 5 - Quizvraag
Traduis le mot:
"il fait mauvais"
"il fait mauvais"
A
het is koud
B
het regent
C
het is warm
D
het is slecht weer
Slide 6 - Quizvraag
Traduis le mot:
"la montagne"
"la montagne"
A
de vrijheid
B
het uitstapje
C
de berg
D
het weer
Slide 7 - Quizvraag
Traduis le mot:
"enfin"
"enfin"
A
ontmoeten
B
waardeloos
C
want
D
eindelijk
Slide 8 - Quizvraag
Traduis le mot:
"le temps"
"le temps"
A
het weer
B
de zee
C
de jongere
Slide 9 - Quizvraag
Hoe vraag je in het Frans of het mooi weer was?
Slide 10 - Open vraag
Hoe vraag je in het Frans waar iemand naartoe is geweest?
Slide 11 - Open vraag
Répondez aux questions en français:
"Tu as passé de bonnes vacances?"
"Tu as passé de bonnes vacances?"
Slide 12 - Open vraag
Répondez aux questions en français:
"Tu as été où?"
"Tu as été où?"
Slide 13 - Open vraag
Répondez aux questions en français:
"Avec qui?"
"Avec qui?"
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het voltooid deelwoord van 'être'
A
êtré
B
été
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'faire'
A
fairé
B
fait
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'avoir'
A
avoiré
B
eu
C
eeu
D
avoir
Slide 18 - Quizvraag
Complète la phrase au passé composé:
"J'(passer) de très bonnes vacances!"
"J'(passer) de très bonnes vacances!"
Slide 19 - Open vraag
Complète la phrase au passé composé:
"Nous (faire) l'escalade dans la montagne."
"Nous (faire) l'escalade dans la montagne."
Slide 20 - Open vraag
Complète la phrase au passé composé:
"Mon frère et moi, on (avoir) un peu peur au début"
"Mon frère et moi, on (avoir) un peu peur au début"
Slide 21 - Open vraag
Complète la phrase au passé composé:
"Mes amis (être) chez nous la première semaine de juillet."
"Mes amis (être) chez nous la première semaine de juillet."
Slide 22 - Open vraag
Complète la phrase au passé composé::
"Et moi, j'(faire) du foot."
"Et moi, j'(faire) du foot."
Slide 23 - Open vraag
Complète la phrase au passé composé::
"Mon ami (être) en Belgique"
"Mon ami (être) en Belgique"
Slide 24 - Open vraag
"Tu (visiter) le Louvre avec son petit-ami."
Slide 25 - Open vraag
Complète la phrase:
"Théo (avoir) mal au ventre"
"Théo (avoir) mal au ventre"
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Hoe ging het met het vertalen de woordjes?
A
uitstekend
B
goed
C
redelijk
D
niet zo goed
Slide 28 - Quizvraag
Hoe ging het met het vertalen de zinnen?
A
uitstekend
B
goed
C
redelijk
D
niet zo goed
Slide 29 - Quizvraag
Hoe heb je de vragen over de passé composé gemaakt?
A
uitstekend
B
goed
C
redelijk
D
niet zo goed
Slide 30 - Quizvraag
Hoe heb je de vragen over het bezittelijk voornaamwoord gemaakt?
A
uitstekend
B
goed
C
redelijk
D
niet zo goed
