hst 4 Tijd van burgers en stoommachines

De industriele revolutie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De industriele revolutie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Burgers en Stoommachines

Slide 3 - Woordweb

Doel van de lessen
Je kent de problemen (slechte leef- en werkomstandigheden) waar arbeiders mee te maken kregen op het einde van de 19de eeuw.

Hoe zijn jullie leef....werk-omstandigheden?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Van handwerk naar machine


Hoe werd Engeland tussen 1750 en 1850 een Industriele samenleving ? 

Slide 6 - Tekstslide

Industriële Revolutie
  • De overgang van kleinschalige handmatige productie naar grootschalige machinale productie

  • Tussen 1750-1900 begonnen in Engeland (als gevolg van de bevolkingsgroei)

  • Belangrijke uitvindingen: Spinning Jenny, de schietspoel en de stoommachine

Slide 7 - Tekstslide

Welk begrip past bij deze afbeelding?

Slide 8 - Tekstslide

van kleinschalige handmatige productie...
... naar grootschalige machinale productie

Slide 9 - Tekstslide

Waarom is de Industriële revolutie rond 1750 in Engeland ontstaan?

Slide 10 - Open vraag

Aantekeningen

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is de Industriele revolutie rond 1750 in Engeland ontstaan?
- Er is voldoende geld (wereldhandel, Engeland bezit veel kolonien)
- Er zijn voldoende grondstoffen (steenkool en ijzererts)
- Bevolkingsgroei waardoor veel mensen vanaf het platteland naar de stad verhuizen (werkloosheid)
- Verbetering van de stoommachines

Slide 12 - Tekstslide

Ontwikkelingen op een rij
Agrarische samenleving           ->       Agrarisch - stedelijke samenleving

Natuur, mens en dier kracht                          Machines
Leven op het land                                               Leven op het land en in steden
Thuiswerkers                                                        Werkplaatsen en fabrieken

Slide 13 - Tekstslide

Nederland industrialiseert laat 
  • Pas vanaf 1870

  • Handel blijft voor veel investeerders belangrijk: weinig vertrouwen in de industrie

  • Geen geschikte grondstoffen voor industrie


Slide 14 - Tekstslide

Ontstaan van het kapitalisme
Ondernemers kregen veel vrijheid om de winst te maken die ze wilde maken. Immers, ze hadden risico genomen met investeren:
grond, machines, personeel, grondstoffen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde?
A
huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 16 - Quizvraag

Liberalisme
Politieke stroming. Toverwoord = vrijheid:
- grondrechten (meningsuiting, geloof, drukpers)
- inspraak in het bestuur
- vrijheid om te ondernemen zonder teveel regels vanuit de overheid

Slide 17 - Tekstslide

2.3 Leven in een industriestad
"Hoe veranderde het leven door de komst van fabrieken?"

Slide 18 - Tekstslide

Wat past bij industrialisatie?
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 19 - Sleepvraag

Socialisme
Politieke stroming. Toverwoord = gelijkheid.
- opkomen voor de arbeiders: loon, werkomstandigheden, wonen
- sociale wetten zijn nodig
- hoe rijker je bent, hoe meer belasting je betaalt

Slide 20 - Tekstslide

De industriele revolutie begon in Engeland omdat
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in kolonien
D
er te weinig mensen op het platteland leefden

Slide 21 - Quizvraag

laatste vraag.. Welk begrip hoort bij deze betekenis?
Een economisch systeem waarbij alles draait om bezit van geld; fabrikanten proberen zoveel mogelijk winst te maken.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële Revolutie
D
Monarchie

Slide 22 - Quizvraag

Tussen 1750 en 1850 veranderde Engeland van een .......samenleving in een .....samenleving

Slide 23 - Open vraag

Niet landbouw maar industrie was het nieuwe ...... bestaan

Slide 24 - Open vraag

Videofragment Daens
Hierop moet je letten tijdens de video:

In welke omstandigheden werkt men.
Zijn er zaken die nu niet meer zouden kunnen?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Noem kenmerkende werkomstandigheden?

Slide 27 - Woordweb

Werkomstandigheden
  • Saai en/of gevaarlijk werk
  • Lange dagen (14 uren)
  • Lage lonen
  • Geen rechten

Slide 28 - Tekstslide

Kinderarbeid

  • Goedkoper dan volwassenen.
  • Nauwelijks onderwijs gehad.
  • Noodzakelijk voor onderhoud gezin.

Slide 29 - Tekstslide

Videofragment Daens
Hierop moet je letten tijdens de video:

In welke omstandigheden leefde men.
Speelt geloof een belangrijke rol in het leven?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Noem kenmerkende leefomstandigheden?

Slide 32 - Woordweb

Waterput waarmee water voor een hele wijk uit het grondwater wordt gehaald.
Grondwater werd vaak gebruikt als drinkwater.
Door een kapotte riolering kunnen uitwerpselen bij het drinkwater komen.
Uitwerpselen die besmet zijn (bijvoorbeeld met cholera) komen in het grondwater terecht.
Arbeiderswijk

Slide 33 - Tekstslide

Leefomstandigheden
  • Kleine en slechte woningen
  • Veel gezinsleden
  • Slecht voedsel
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC
  • Hoog kindersterftecijfer door slechte voeding kinderen.

Slide 34 - Tekstslide

Leefomstandigheden
  • Kleine woningen.
  • Veel gezinsleden.
  • Slecht voedsel 
  • Hoge kindersterfte (arbeidersvrouwen gaven geen borstvoeding).
  • Slechte hygiëne zorgt voor ziektes als cholera en TBC.

  • Drankmisbruik

Slide 35 - Tekstslide

Sociale kwestie: wat werd de aanpak?
- oprichten van vakbonden (mensen met hetzelfde beroep)
- sociale wetten: Kinderwet van Van Houten, woningwet, ongevallenwet
- oprichten van politieke partij: de SDAP

Slide 36 - Tekstslide

Stemrecht
Eerst alleen voor de rijke mannen (= censuskiesrecht). Hoe kan er sociale wetgeving komen? Door algemeen mannenkiesrecht. In 1917 werd de grondwet aangepast om dit te regelen. In 1919 ook vrouwenkiesrecht.

Slide 37 - Tekstslide

EXAMENVRAAG
Vanaf 1870 kwamen er in Nederland steeds meer fabrieken. In deze fabrieken gingen veel kinderen werken.
Geef één argument van een voorstander en één argument van een tegenstander van kinderarbeid in fabrieken.
Doe het zo:
voorstander: ... (geef één argument) 
tegenstander: ... (geef één argument)
Tegenstanders
Het werk in fabrieken is ongezond/riskant/vermoeiend voor kinderen. Kinderarbeid zou niet nodig moeten zijn om het inkomen van volwassenen aan te vullen. Kinderen hebben recht op onderwijs. De werktijden zijn te lang.
Voorstanders
Kinderen zijn goedkope arbeidskrachten. Kinderen kunnen het geringe gezinsinkomen aanvullen / het gezin lijdt minder armoede. Kinderen kunnen het fijne handwerk verrichten dat door volwassenen niet gedaan kan worden. Het is gezond om op jonge leeftijd lichamelijke arbeid te verrichten.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video