lesdag 2

lesdag 2
programma:
Terugblik lesdag 1
presentaties: Pijn en dementie en Parkinson.
ziekte van alzheimer
NAH
fase van de ik beleving met opdracht.
Intervisie
Opdrachten doornemen
Werken aan opdrachten
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GezondheidskundePraktijkonderwijsMBOLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

lesdag 2
programma:
Terugblik lesdag 1
presentaties: Pijn en dementie en Parkinson.
ziekte van alzheimer
NAH
fase van de ik beleving met opdracht.
Intervisie
Opdrachten doornemen
Werken aan opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

ziekte van Alzheimer

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide


In Nederland (2022) hebben 300.000 mensen dementie.
- Hiervan zijn er naar schatting 15.000 jonger dan 65 jaar.
- Hiervan wonen er ruim 80.000 in verpleeg- of verzorgingshuizen.
- Hiervan hebben er ruim 100.000 nog geen diagnose.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Medicatie
Er zijn in Nederland in totaal vier medicijnen tegen dementie op de markt:

Galantamine
Rivastigmine
Donepezil
Memantine (Ebixa)

Slide 10 - Tekstslide

Werking Ebixa
Ebixa behoort tot de groep geneesmiddelen die worden aangeduid als NMDA-receptor-antagonisten. Ebixa werkt op deze NMDA- receptoren en verbetert de overdracht van zenuwsignalen en het geheugen. Ebixa wordt gebruikt voor de behandeling van patiënten met een matige tot ernstige vorm van de ziekte van Alzheimer.

Slide 11 - Tekstslide

weetje Ziekte van alzheimer
Ik heb nergens last van , ik vergeet niks.

Slide 12 - Tekstslide

Dementie is hetzelfde als Alzheimer
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 13 - Quizvraag

De ziekte van alzheimer is erfelijk
A
waar
B
niet waar
C
in sommige gevallen

Slide 14 - Quizvraag

Erfelijkheid
nederlandse onderzoekers ontdekken alzheimer-gen dat een rol speelt bij het ontstaan van een erfelijke vorm van Alzheimer. Deze erfelijke vorm is een zeldzame variant van Alzheimer

Slide 15 - Tekstslide

Noem 2 verschillen tussen NAH en dementie.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Traumatisch hersenletsel
Niet traumatisch hersenletsel
Zuurstof tekort na reanimatie
Auto ongeluk
Covid 19
Val van de trap
Vergiftiging door alcohol of drugs

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Tekstslide

Zichtbare gevolgen
Onzichtbare gevolgen
halfzijdige verlamming
Incontinentie
epilepsie
Verwaarlozing lichaamshelft
concentratiestoornis
prikkelbaar
initiatief-loos

Slide 22 - Sleepvraag

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 45 minuten 
1.  Beschrijf de 4 fasen van ik-beleving, wat zie je bij de zorgvrager. Wat is kenmerkend voor iedere fase? 
2. Noteer in welke fase van ik-beleving jouw zorgvragers zich bevinden.
3. Beschrijf hoe je met deze fase om kan gaan volgens het schema
4. Noteer op welke manier op jouw werk omgegaan wordt met zorgvragers met dementie?
5. Wat zou jij als GVP willen/kunnen veranderen/aanpassen?


Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Laatste Fase (de verzonken ik-beleving


Iemand is in deze fase volledig afhankelijk van zorg

Slide 29 - Tekstslide

Aandoeningen bij dementie
Agnosie               Apraxie


Apathie                                                                 Afasie


Decorumverlies

Slide 30 - Tekstslide

Agnose en Apraxie
Agnosie is een stoornis in het herkennen van objecten en personen. Iemand met dementie herkent de dagelijkse gebruiksvoorwerpen niet meer.

Apraxie  handelingsstoornis hebben. Het uitvoeren van doelbewuste maar eenvoudige handelingen kan hij dan niet meer, zoals het smeren van een boterham.



Slide 31 - Tekstslide

Apathie en Afasie
Apathie: een totaal gebrek aan interesse en initiatief: het is kenmerkend gedrag voor mensen in een verder gevorderd stadium van de dementie. Als mantelzorger kun je door het moeizame contact, de afgevlakte emoties en de desinteresse nog maar weinig met je naaste delen.

Afasie: taalstoornis. Hij kan steeds slechter op woorden komen, voorwerpen benoemen, lezen en schrijven, begrijpen wat anderen zeggen of herhalen wat hij gehoord heeft.

Slide 32 - Tekstslide