Blok 4 Over Taal 4.12 Kijk naar taal figuurlijk en letterlijk 1KGT

Blok 4 Over taal

4.12 Kijk naar taal
Stappenplan moeilijke woorden
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 4 Over taal

4.12 Kijk naar taal
Stappenplan moeilijke woorden

Slide 1 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden
        
        1
Lees een stukje terug of verder en
kijk of het woord wordt uitgelegd

Slide 2 - Tekstslide

Betekenis uit de zin halen
Haal de betekenissen van een woord uit de zin.

Slide 3 - Tekstslide


Wat is in jouw woorden: een territorium

Honden plassen vaak om hun territorium aan te geven: hiermee laten ze zien dat dit hun gebied is.

Slide 4 - Open vraag


Wat is in jouw woorden: stress

Stress is vaak de oorzaak van nare kwalen zoals rugpijn, hoofdpijn en nekpijn.

Slide 5 - Open vraag


Wat is in jouw woorden: ritueel

Tijdens het ritueel danst de stam een bepaalde dans en zingen ze op een vaste manier.

Slide 6 - Open vraag


Wat is in jouw woorden: observeren

In de vogelhut is hij een bijzondere vogel aan het observeren. Om de vogel te herkennen moet hij goed kijken naar de kenmerken en luisteren naar het gezang. 

Slide 7 - Open vraag


Wat is in jouw woorden: virtueel

Nu we zo vaak online leskrijgen, vraag ik mij af we bij virtueel leskrijgen in de toekomst ook veel met een laptop of computer moeten werken. 

Slide 8 - Open vraag


Wat is in jouw woorden: virtueel

Nu we zo vaak online leskrijgen, vraag ik mij af we bij virtueel leskrijgen in de toekomst ook veel met een laptop of computer moeten werken. 

Slide 9 - Open vraag

Stappenplan moeilijke woorden
        
        1
Lees een stukje terug of verder en
kijk of het woord wordt uitgelegd
        
        1
        
        4
        
        2
        
        3
Kijk naar bekende stukjes in het woord
Kijk naar de plaatjes bij de tekst
Vraag de betekenis of zoek de betekenis op in een woordenboek

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden
        
        2
Kijk naar bekende stukjes in het woord
Is het woord een samenstelling?
Wat betekenen die onderdelen/woorden?

Slide 11 - Tekstslide

Samenstelling
  • Herken je stukjes van het woord?
  • Kun je de betekenis uit de 2 woorden afleiden?
  • Heeft het woord een voor- en achtervoegsel?

  • Bijvoorbeeld
      inburgering      =>  in + burger (bewoner van een stad)
      onaangeraakt  => on + aanraken 

Slide 12 - Tekstslide

Betekenis uit de zin halen
Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!.
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Slide 13 - Tekstslide


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

In de tuin helpen bodembedekkers goed tegen onkruid. 

Slide 14 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Je kunt je vingers buigen door de scharniergewrichten.

Slide 15 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Ik word nooit ziek, want ik heb veel antistoffen in mijn bloed.

Slide 16 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Dit eiland is onaangeraakt: er is alleen maar natuur. 

Slide 17 - Open vraag


.Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

De verrader zei spijt te hebben, maar de keizer was genadeloos en liet hem onthoofden.

Slide 18 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Fijnstof is gevaarlijk om in te ademen.

Slide 19 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

De hap bij de cafetaria is vetrijk en niet gezond.

Slide 20 - Open vraag


Gebruik het stappenplan, maar geen woordenboek of internet!
Leg in jouw woorden uit wat het dikgedrukte woord betekent?

Tot je maandlasten behoren je huur, gas, water en licht.

Slide 21 - Open vraag

Woord
Betekenis
Woord
Betekenis
betreft
gaan over
theoretisch
niet in de werkelijkheid
dosis
hoeveelheid
stelling
standpunt
relatie
verhouding, hoe mensen met elkaar omgaan
garantie
verzekering dat iets goed is
afzonderlijk
elk apart
argument
goede reden
geregeld
regelmatig
praktisch
bruikbaar
reeds
al
Blok 4 - Schooltaalwoorden en de betekenis

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Blok 4 Over taal
4.12 
 - woorden met meerdere betekenissen
- letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Je gebruikt een woordenboek vooral om de betekenis van woorden op te zoeken. Veel woorden hebben meer dan één betekenis. 

Kijk eens naar deze zinnen:
Woorden met meerdere betekenissen
1. We zochten een behang met een leuk motief
2. De dader kon geen motief geven van zijn daad.
3. Wat was jouw motief om voor het Corbulo College te kiezen?

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Woorden met meerdere betekenissen
Lees alle betekenissen goed door en kies de betekenis die het best in de tekst past.

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Wil je een uitdrukking opzoeken in een woordenboek? Kijk dan bij het belangrijkste woord in die uitdrukking.

Hij stierf van de kou!


Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Letterlijk
figuurlijk
Hij is echt overleden door de kou.
Hij heeft het heel erg koud
In het woordenboek zoek je bij het woord 'koud' naar de betekenis

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Wil je een uitdrukking opzoeken in een woordenboek?
Kijk dan bij het belangrijkste woord in die uitdrukking.

Ik moet bij hem thuis altijd op eieren lopen! 


Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Letterlijk
figuurlijk
Op de grond liggen allemaal eieren waar ik overheen moet lopen.
Ik moet bij hem thuis altijd goed opletten wat ik zeg of doe.
In het woordenboek zoek je bij het woord 'eieren' naar de betekenis

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Uitdrukkingen en betekenissen
Uitdrukking
betekenis
Het hazenpad kiezen.
Snel op de vlucht slaan
Nu is hij zeker in de aap gelogeerd!
Nu zit hij zeker in een vervelende situatie!
Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Als één persoon iets nieuws geprobeerd heeft, durven de anderen het ook.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel
Als er geen toezicht is, durft iedereen opeens heel veel.

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk/zelfsandig maken
Uitdrukkingen en betekenissen
Uitdrukking
betekenis
Een gegeven paard niet in de bek kijken.
Niet ondankbaar zijn over een cadeau.
Daar komt de aap uit de mouw.
Nu blijkt wat werkelijk de bedoeling was.
De hond in de pot vinden.
Te laat zijn voor het eten (alles is op)
Blaffende honden bijten niet.
Zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk

Slide 30 - Tekstslide

Blok 4 Lezen
- Leesplan
- Tekstdoel
- Onderwerp
- Alinea's

Slide 31 - Tekstslide

Leesplan  (Blok 2 blz. 93 van je boek)
1.  Voor het lezen

De tekst verkennen
- Wat is dit voor soort tekst?
- Waarom lees je deze tekst?
- Welke leesmanier kun je het beste kiezen?

De inhoud verkennen
Lees de titel, tussenkopjes en opvallende woorden.
Bekijk de afbeeldingen.
- Lees de eerste zinnen.
- Bekijk de bron.
- Voorspel waar de tekst over gaat.
- Wat weet je al van het onderwerp?
- Wat wil je nog meer over het onderwerp weten?

Slide 32 - Tekstslide

Leesplan  (Blok 2 blz. 93 van je boek)
2. Tijdens het lezen

De tekst begrijpen
- Lees steeds een klein stukje tekst.
- Denk aan wat je al weet.
- Probeer voor je te zien wat je leest.
- Los op wat je niet begrijpt.
   - Moeilijk woord? Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden.
   - Moeilijke zin? Lees de zin opnieuw.

Slide 33 - Tekstslide

Leesplan  (Blok 2 blz. 93 van je boek)
3. Na het lezen

De tekst verwerken
- Waar ging de tekst over?
- Klopte je voorspelling?
- Bedenk voor jezelf wat er in de tekst stond.
- Wat weet je nu wat je voor het lezen nog niet wist?
- Heb je de goede leesmanier gekozen?

Slide 34 - Tekstslide

Tekstdoel (Blok 3 blz. 141 van je boek)
tekstsoort
tekstvorm
informeren
De lezer iets nieuws vertellen
informerende tekst
bijvoorbeeld: nieuwsbericht, tijdschriftartikel
overhalen
De lezer aansporen iets te gaan doen
aansporende tekst
bijvoorbeeld: reclametekst, folder
amuseren
De lezer vermaken door iets grappigs of boeiends te vertellen
amuserende tekst
bijvoorbeeld: stripverhaal, gedicht, songtekst
Uitleg geven
De lezer uitleggen hoe iets  in elkaar zit of werkt.
uitleggende tekst
bijvoorbeeld:
schoolboektekst, recept, handleiding
Tekstdoelen

Slide 35 - Tekstslide

Onderwerp, alinea's en een deelonderwerp
Je hebt geleerd dat je een tekst verkennend leest om te weten waar een tekst over gaat. Dit is het onderwerp van de tekst.

Een tekst is verdeeld in stukjes: alinea’s. In elke alinea wordt iets anders verteld over het onderwerp. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. Soms staat er tussen alinea’s een witregel.

Het onderwerp van een alinea heet een deelonderwerp

Slide 36 - Tekstslide

Drie manieren van lezen

Slide 37 - Tekstslide

Drie manieren van lezen
Verkennend lezen
Je leest een tekst verkennend om te kunnen voorspellen waar hij over gaat: het onderwerp van de tekst.
Zo kun je zien of de tekst past bij je leesdoel.
Zoekend lezen
Je leest dan niet de hele tekst, maar je gaat in een tekst het antwoord op een vraag zoeken.
Je kijkt de tekst snel door, je let op de tussenkopjes en op anders gedrukte woorden.
Grondig lezen
Je leest de tekst helemaal goed door, omdat je meer wilt weten over het onderwerp.
Moeilijke zinnen lees je extra aandachtig. Als je een tekst grondig gelezen hebt, kun je vragen over de tekst beantwoorden.

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk voor dinsdag 30 maart 2021.
Bestudeer blz. 194 - 196 van je boek
En maak opdracht 38 op papier

Bestuderen blok 4 als voorbereiding op je toets woensdag 31 maart. 


Slide 39 - Tekstslide