In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Modalverben plus wissen
Slide 1 - Tekstslide
Modalverben
Je weet de betekenis van de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, sollen, wollen mögen und möchten. Je kunt de werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
Modalverben
Hulpwerkwoorden die extra betekenis geven aan hoofdwerkwoord
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Wat is het Modalverb in deze zin? "Zij mogen geen snoep eten."
Slide 5 - Open vraag
Wat is het Modalverb in deze zin? "Wij kunnen morgen niet naar school."
Slide 6 - Open vraag
Sollen= moeten ( een wil van een ander) Wollen= willen (heel sterk)
Mö
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Uitleg betekenis
Sollen= moeten ( een wil van een ander) Wollen= willen (heel sterk)
Mögen= leuk vinden, houden van, lusten, aardig vinden
Können= kunnen
Dürfen= mogen (toestemming hebben)
Müssen= moeten ( het kan niet anders, noodzaak)
Wissen = weten
Möchten = willen (wens)
Slide 9 - Tekstslide
Lees de zinnen in het kader en beantwoord de vragen.
1. Vergelijk de enkel- en meervoudsvormen van de vetgedrukte werkwoorden. Wat valt je op? 2. Vergelijk de ich en de er/sie/es vorm, wat valt op.
Slide 10 - Tekstslide
Wat zijn de verschillen?
1. ich en er/sie/es hebben geen uitgang
2. in het enkelvoud staat een andere klinker dan in het meervoud (behalve sollen/möchten)
Slide 11 - Tekstslide
Das Verb wissen
Slide 12 - Tekstslide
GOED ONTHOUDEN!
1. Bij ich en er/sie/es :hebben deze werkwoorden
geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de
klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele
werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).