Grammatik: voorzetsels met de 3e en 4e naamval

Grammatik: voorzetsels 3e en 4e naamval
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatik: voorzetsels 3e en 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsels met de 3e naamval

Slide 2 - Tekstslide

3e naamval
In de vorige lessen hebben we het over de 3e naamval (Dativ) gehad en heb je geleerd dat er naast de hij/hem regel een aan/ voor hem regel is waardoor je in een zin kunt bepalen wat het meewerkend voorwerp is.
Voorbeeldzin:
Der Vater schreibt dem Mann einen Brief.
De vader schrijft (aan) de man een brief.

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Naast het ontleden kun je ook aan een voorzetsel zien in welke naamval de zin staat. Voor de derde naamval moet je de volgende voorzetsels kennen:

aus = uit, bei = bij, mit = met,  nach = naar of na, 
seit = sinds, von = van, zu = naar

Slide 4 - Tekstslide

Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
                       m                          v                        o                          mv

1e           der Mann           die Frau         das Kind          die Freunde

                ein Mann           eine Frau       ein Kind           keine Freunde

3e          dem Mann         der Frau         dem Kind        den Freunden
            einem Mann     einer Frau      einem Kind     keinen Freunden
4e          den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde
            einen Mann      eine Frau           ein     Kind        keine Freunde

Slide 5 - Tekstslide

Oefenzinnen 3e naamval met voorzetsel

Extra toelichting voor slide 2: 
tegenover = gegenüber
behalve = außer

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Voorzetsels met de 4e naamval

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
Naast het ontleden kun je ook aan een voorzetsel zien in welke naamval de zin staat. Voor de vierde naamval moet je de volgende voorzetsels kennen:

durch = door, für = voor, gegen = tegen, 
ohne = zonder, um = om

Slide 10 - Tekstslide

Oefenzinnen 4e naamval met voorzetsel

Extra toelichting voor slide 2: 
entlang = langs

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link