Schrijven: Artikel

Welkom
Nederlands 








                                                                                                                                                                         
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands 








                                                                                                                                                                         

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven
Artikel of verslag


 Werkwoordspelling 

Slide 2 - Tekstslide

Doelstelling:
Aan het einde van deze les: 

1. Weet je hoe een artikel is opgebouwd
2. Kun je zelf een artikel schrijven

3. Heb je je kennis over werkwoordspelling opgefrist.

Slide 3 - Tekstslide

Taal-specifieke kenmerken 
Je wordt beoordeeld op de volgende onderdelen: 
Samenhang 
Afstemmen op doel
Afstemmen op publiek
Woordgebruik en woordenschat
Leesbaarheid (Titel-kopjes & inleiding- kern- slot)
Spelling, interpunctie en grammatica

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Schrijfopdracht 

Het is lang niet altijd makkelijk om aan stageplekken te komen. Een frustrerende ervaring voor studenten die na hun opleiding graag als doktersassistent aan het werk willen gaan. Zeker omdat ze zoveel te bieden hebben. Het vakblad Doktersassistent vraagt je een artikel te schrijven over je ervaring met je stageplek.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijfopdracht
Stel je voor.
Vertel over je motivatie om de opleiding doktersassistent te volgen.
Vertel over je ervaring met het vinden van een stageplek.
Wat is volgens jou de meerwaarde van een stagiaire voor een praktijk of poli?
Wat heb je op je stageplek geleerd, dat je niet op school had kunnen leren?
Wat is er volgens jou nodig om de kans op stageplekken te vergroten?

Slide 8 - Tekstslide

Voorbereiding
Wat is het doel van het artikel?
Wie is de lezer? Waar moet je rekening mee houden bij deze lezer?
Wat is het belangrijkste dat je de lezer wil vertellen?
Welke deelonderwerpen ga je behandelen?
Wat zet je in inleiding - middenstuk - slot?

Slide 9 - Tekstslide

Spelling werkwoorden
Ieder werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen:

a. Rachid vertelt een verhaal
b. Rachid heeft een verhaal verteld.
c. Rachid gaat een verhaal vertellen.
d. Een verhaal vertellend loopt Rachid naar huis.

Slide 10 - Tekstslide

Spelling werkwoorden
Ieder werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen:

a. Rachid vertelt een verhaal -> persoonsvorm tt
b. Rachid heeft een verhaal verteld. -> voltooid deelwoord
c. Rachid gaat een verhaal vertellen. -> hele werkwoord
d. Een verhaal vertellend loopt Rachid naar huis. -> tegenwoordig deelwoord

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
- De pv is het werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen.

Rachid heeft een verhaal verteld.
Rachid had een verhaal verteld.

Rachid vertelt een verhaal.
Rachid vertelde een verhaal.

Slide 13 - Tekstslide

Spelling werkwoorden tt

Slide 14 - Tekstslide

Spelling werkwoorden tt
Ik-vorm = het hele ww zonder -en
- werken - > werk
- koken -> kook
- vinden -> vind
- proeven -> proef
- beloven -> beloof
- verbazen -> verbaas

Slide 15 - Tekstslide

Je en jij-vorm
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van de persoonsvorm in de zin:​

> pv achter ‘jij’ of ‘je’: ik-vorm + t​
Jij loopt altijd naar school | Jij wordt later doktersassistent 

> pv voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp): ik-vorm
Loop jij altijd naar school? | Word jij later doktersassistent?

Slide 16 - Tekstslide

(scoren) je weleens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 17 - Quizvraag

(scoren) je zus weleens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 18 - Quizvraag

Je (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 19 - Quizvraag

Waarom (bieden) je haar geen kans?
A
bied
B
biedt

Slide 20 - Quizvraag

Het is koud, dus (kleden) je maar warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 21 - Quizvraag

Je (kleden) je kind wel erg warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 22 - Quizvraag

Jij/je - geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het onderwerp niet ‘je’. ​
‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t.
> Houd jij van geitenmelk?
Jij = onderwerp -> ik-vorm
> Houdt je zus van geitenmelk?
Jouw zus = onderwerp -> ik-vorm + t
> De docent biedt je iets aan.
De docent = onderwerp -> ik-vorm + t

Slide 23 - Tekstslide

Jij/je - geen onderwerp
> Houd jij van geitenmelk?
Jij = onderwerp -> ik-vorm
> Houdt je zus van geitenmelk?
Jouw zus = onderwerp -> ik-vorm + t
> De docent biedt je iets aan.
De docent = onderwerp -> ik-vorm + t
> Ik bied je iets te drinken aan.
Ik = onderwerp -> ik-vorm

Slide 24 - Tekstslide

(houden) jij meer van katten dan van honden?
A
Houd
B
Houdt

Slide 25 - Quizvraag

(onthouden) jouw stagebegeleider ook alles wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 26 - Quizvraag

Het diploma Doktersassistent (bieden) je veel mogelijkheden.
A
bied
B
biedt

Slide 27 - Quizvraag

EVALUATIE 1/3
Ik weet wat hoe ik een artikel moet maken
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

EVALUATIE 2/3
Ik weet al redelijk hoe ik een artikel moet maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

EVALUATIE 3/3
Dit was een zinvolle les.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Dank voor jullie aandacht!
Tot volgende week.

Slide 31 - Tekstslide