Klare taal plus - les 5 - vt zwakke/sterke werkwoorden

Welkom bij de les
Vandaag leer je meer over werkwoordstijden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij de les
Vandaag leer je meer over werkwoordstijden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.
- Je leert over de verleden tijd van sterke werkwoorden.

Dit is het laatste stukje van het onderdeel werkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke en sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank (ze
zijn zo sterk dat ze kunnen veranderen).
Zwakke werkwoorden niet.   

Voorbeeld:
Ik fiets --> ik fietste             Welke van de 2 is dus een sterk ww?
Ik loop --> ik liep                   Hoe kun je dat zien?
      


Slide 3 - Tekstslide

Tekst
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Helpen
Praten
Werken
Lopen

Slide 4 - Sleepvraag

Welk woord is een zwak werkwoord?
Bakken of zwemmen?

Slide 5 - Open vraag

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

H5: Zwakke werkwoorden
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
stam + -de
stam + -te
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
lustte, fietste
meervoud
stam + -den
stam + -ten
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden
lustten, fietsten

Slide 8 - Tekstslide

'T eX KoFSCHip
Gebruik :  T eX KoFSChiP

Voorbeeld: het werkwoord "stampen"

Stampen  (hele werkwoord -en)
De p zit wel in het Kofschip
dus wordt het "ik stampte". 

Slide 9 - Tekstslide

H6: Sterke werkwoorden
- Voor sterke werkwoorden zijn er geen regels. Je moet ze gewoon onthouden.

Hele werkwoord
Verleden tijd
Lopen
Liepen
Kiezen
Kozen
Zoeken
Zochten
Bespreken
Besproken

Slide 10 - Tekstslide

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 11 - Quizvraag

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 12 - Quizvraag

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 13 - Quizvraag

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 14 - Quizvraag

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 15 - Quizvraag

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste spelling van de pv in de verleden tijd.
hele werkwoord: verlaten
A
Ik verliet
B
Ik verlaatte

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm verleden tijd?

Arjan en Junior [...] alles over de inbraak.
A
wisten
B
weten
C
wist
D
weten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd mv van 'meelopen'?
A
Liepen mee
B
loopten mee

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling in de verleden tijd?

Wij (kopen, VT) eerder altijd veel druiven in, omdat Sam daar zoveel van (eten, VT).
A
kochtten, eette
B
kochten, at
C
koopten, at
D
kochten, eette

Slide 20 - Quizvraag

Verleden tijd en voltooid tijd
Wat is het verschil?

Verleden tijd (ovt) > geen voltooid deelwoord
Voltooide tijd (vtt) > zijn/hebben + voltooid deelwoord

Slide 21 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid tijd

Slide 22 - Tekstslide

Ga aan de slag met het oefenblad

Kijk de antwoorden zelf na met het antwoordblad.

Slide 23 - Tekstslide