9.4 Automatische schakelingen en 9.5 Halfgeleiders

9.4 Automatische schakelingen
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

9.4 Automatische schakelingen

Slide 1 - Tekstslide

Eerst een korte herhaling van de vorige paragraaf:


maak de opdracht op de volgende slide

 schrijf de uitwerking helemaal uit, mét grootheden en eenheden!

Slide 2 - Tekstslide


Slide 3 - Open vraag

Nieuwe theorie
Par. 9.4
Automatische schakelingen

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert in deze les:
  • uit welke onderdelen een automatische schakeling bestaat
  • hoe een automatische schakeling werkt
  • hoe schakelingen kunnen reageren op licht of temperatuur

Slide 5 - Tekstslide

Automatische schakelingen
Bestaat uit :

Sensor: neemt veranderingen waar in de omgeving

Automatische schakelaar: reageert op de info van de sensor

Actuator: voert de gewenste reactie uit



Slide 6 - Tekstslide

Automatische schakelingen
voorbeelden:
  • automatische schuifdeur
  • inbrekersalarm
  • buitenverlichting die aan gaat als het donker wordt
  • buitenverlichting die aangaat als er beweging is


Slide 7 - Tekstslide

Sensoren 
  • Lichtsensor (LDR) : hierbij wordt de weerstand  lager als de lichtsterkte groter wordt

  • Temperatuursensor (NTR) : hierbij wordt de weerstand lager worden als de temperatuur hoger wordt.

  • Bewegingssensor Geef een stroompuls als beweging wordt geregistreerd

Slide 8 - Tekstslide

automatische schakelaar
reageert op de info van de sensor, zorgt dat er spanning op de stroomkring komt te staan 

Slide 9 - Tekstslide

Actuatoren
Voorbeelden:
  • Motor die een deur opent (schuifdeur)
  • Verwarmingselement dat aan gaat om aquarium te verwarmen
  • Lamp die aan gaat omdat het te donker is
  • etc.

          

Slide 10 - Tekstslide

Sensor en actuator
Geef bij ieder voorbeeld de sensor en de actuator.
a. Straatverlichting gaat automatisch aan als het donker wordt.
b. Schuifdeuren gaan automatisch open als je aan komt lopen.
c. In een werkplaats gaat een rode lamp branden als er te veel lawaai is.
d. Als de temperatuur in een koelcel boven de 7 °C komt, dan klinkt een piepsignaal.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Bij een NTC..
(twee antwoorden zijn goed!)
A
stijgt de weerstand als de temperatuur daalt
B
stijgt de weerstand als de temperatuur stijgt
C
daalt de weerstand als de temperatuur stijgt
D
daalt de weerstand als de temperatuur daalt

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

LDR
Light dependant resistance. 

Op licht reagerende weerstand. 

Denk aan lantaarnpalen die aan gaan wanneer het buiten donker wordt. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

LDR is een lichtgevoelige weerstand. Wat is goed?
A
De weerstand is altijd hetzelfde.
B
De weerstand is hoog bij veel licht.
C
De weerstand is laag bij veel licht.

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke combinatie van temperatuur en hoeveelheid licht is de vervangingsweerstand het grootst?
A
veel licht, hoge temperatuur
B
weinig licht, hoge temperatuur
C
veel licht, lage temperatuur
D
weinig licht, lage temperatuur

Slide 18 - Quizvraag

Het relais
Het relais is een schakelaar die wordt bediend door een elektromagneet. 
Een elektromagneet bestaat uit een spoel en een ijzeren kern.

Slide 19 - Tekstslide

Relais

Slide 20 - Tekstslide

Relais

Slide 21 - Tekstslide

een elektromagneet waarmee je schakelt
een opgerold stuk koperdraad
Een instrument met een vrij bewegende magneet
komt uit een batterij
een stuk ijzer dat magnetisch is
de spoel
het relais
de magneet
de stroom
het kompas

Slide 22 - Sleepvraag

Relais
Woordt aangezet door een elektromagneet en heeft een:
Maakcontact
Breekcontact

Slide 23 - Tekstslide

Maakcontact
Is de relais aangesloten op het maakcontact is de stroomkring compleet; er kan stroom lopen
Lamp gaat aan

Slide 24 - Tekstslide

Breekcontact
Is de relais verbonden met het breekcontact is er geen complete stroomkringt; er kan geen stroom lopen. De verbinding is verbroken.
de lamp gaat uit

Slide 25 - Tekstslide

Relais
Een kleine stroomkring zet een grote stroomkring aan.
Het is een automatische schakelaar

Slide 26 - Tekstslide

Relais
Er zijn dus 2 aparte stroomkringen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Wat is een relais?
A
Een elektrische schakelaar
B
Een magnetische schakelaar
C
Een lichtschakelaar
D
Een drukschakelaar

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de functie van het relais?
A
Het relais meet de spanning
B
Het relais werkt als spanningsdeler
C
Het relais meet de stroomsterkte
D
Het relais werkt als schakelaar

Slide 31 - Quizvraag

Een relais werkt als volgt:
A
Het verhoogt of verlaagt de spanning van 10.000V naar 230V
B
Is een elektro- magnetische schakelaar. Door spanning door een spoel kan je een andere stroom inschakelen.
C
Een elektrisch schakelcontact in een glazen buisje dat bediend wordt door een magnetisch veld.

Slide 32 - Quizvraag

In een automatische schakeling moet het relais schakelen als de temperatuur sterk stijgt. Op welke plek in de schakeling kan de NTC zijn opgenomen?
A
1
B
2
C
3 of 4
D
5

Slide 33 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Noteer de juiste woorden:
- Als de zon feller gaat schijnen, wordt de weerstand door onderdeel Q GROTER/KLEINER - Er gaat dan WEL/GEEN stroom door de linkerkant van de relais lopen - De relais maakt dan contact met het BREEKCONTACT / MAAKCONTACT - In de bovenstaande schakeling is dit aansluitpunt R/S

Slide 34 - Open vraag

Lesdoelen gehaald?
Je weet nu:
  • uit welke onderdelen een automatische schakeling bestaat
  • hoe een automatische schakeling werkt
  • hoe schakelingen kunnen reageren op licht of temperatuur

Slide 35 - Tekstslide

9.5 Halfgeleiders
Diode

LED

Transistor

Slide 36 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert in deze les:

  • de elektrische eigenschappen van een diode en een led
  • de functie van een transistor in een automatische schakeling

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Diode: laat de stroom door in maar één richting: 
de doorlaatrichting
In de andere richting heeft de diode een hele hoge weerstand: 
de sper-richting of sper-stand

Slide 40 - Tekstslide

LED: diode die licht uitstraalt als de stroom de juiste kant op gaat

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Transistor
Naast het relais kunnen we ook een ander soort automatische schakelaar gebruiken: de transistor. 

- Schakelaar / stroom versterkt doorgeven
- 3 aansluitpunten: basis (B), collector (C) en emitter (E)
- Toepassingen: versterker --> stroom versterkt doorgeven, processor van een computer --> schakelaar

Slide 43 - Tekstslide

Werking transistor
Drie aansluitpunten
 1) collector (C)
 2) basis (B)
 3) emitter (E)

Kleine stroom B naar E,
grote stroom C naar E

Slide 44 - Tekstslide

Voordeel en nadeel transistor
Voordeel: 
Een transistor is kleiner dan een relais en daardoor beter toepasbaar in kleinere schakelingen. 

Nadeel: 
Het feit dat de transistor met kleinere stromen werkt terwijl het relais grotere stromen kan verwerken.

Slide 45 - Tekstslide

Transistor
Een transistor heeft een aan en uit stand. De Basis kun je zien als knop waarmee je de transistor aan en uit kunt zetten. Als er geen stroom naar de Basis toe loopt, staat de transistor uit. Op dat moment kan er ook geen stroom lopen van de Collector naar de Emitter. Als er wel een stroom bij de basis komt, staat de transistor aan en kan er ook een stroom lopen van de Collector naar de Emitter. In onderstaande link vind je een animatie waarin de transistor wordt vergeleken met een waterleiding. 

Slide 46 - Tekstslide

Geen signaal
Geen stroom van basis naar emitter —>
Geen stroom van basis naar emitter
Wel signaal
Zwakke stroom van basis naar emitter —>
Grote stroom van basis naar emitter

Slide 47 - Tekstslide

Werking transistor
Inbraak alarm

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Video

Een TRANSISTOR heeft 3 belangrijke punten: B,C,E
A
B is BASIS, C is COLLECTOR, E is ENERGIE
B
B is BASIS, C is CAPACITEIT, E is ENERGIE
C
B is B-STROOM, C is COLLECTIEF, E is EMITTER
D
B is BASIS, C is COLLECTOR, E is EMITTER

Slide 52 - Quizvraag

Hoe loopt de hoofdstroom in een transistor?
A
Van emitter naar collector
B
Van emitter naar basis
C
Van basis naar collector
D
Van collector naar emitter

Slide 53 - Quizvraag

Hoe loopt de hoofdstroom in een transistor?
A
Van emitter naar collector
B
Van emitter naar basis
C
Van basis naar collector
D
Van collector naar emitter

Slide 54 - Quizvraag

Lesdoelen par 9.5 behaald?
Je weet nu:


  • wat en diode is en waar je die voor gebruikt
  • wat een transistor is en waarvoor je die gebruikt

Slide 55 - Tekstslide

Maken opgaven 9.4 en 9.5

Kijk in SOM welke opgaven je moet maken!

Slide 56 - Tekstslide